Liewemeule / Meule vaan Clemens

(Leeuwenmolen of de Molene van Clemens)

 

De Liewemeule of Meule vaan Clemens:
 

De Leeuwenmolen of Molen van Clemens:

In de 19e eeuw stroomde de zuidelijke tak van de Jeker vanaf de Reek aan de buitenzijde langs de vesting over het grondgebied van de vroegere gemeente Sint Pieter om met een bocht voorbij de voormalige Sint Pieterspoort in de stad Maastricht te stromen.

Tegen de walmuur bevindt zich nog steeds een grote stuw, die vroeger vier raderen van water voorzag en tevens als waterlossing fungeerde. Twee molens lagen op de linkeroever aan de Sint Pieterstraat. De bovenste daarvan stond het dichtst bij de Sint Pieterspoort en werd tot in de 19e eeuw de Hofkensmolen genoemd. De onderste molen lag aan een onderdoorgang in de Sint Pieterstraat, de Molenpoort genaamd, die toegang tot de Leeuwenmolen op de rechteroever gaf. De Leeuwenmolen op de rechteroever werd later ook de molen van Clemens genoemd. Hij was met zijn twee waterraderen de grootste graan- en vroeger ook looimolen op de Jeker binnen de vesting.

Vrijwel elke molen had een paardenstal. Paarden waren tot in het begin van de 20e eeuw onmisbaar in het molenbedrijf. Dagelijks moesten de molenkarren uitrijden om het maalgoed bij de klanten op te halen en weer thuis te brengen. Het was een oud gebruik, en na de afschaffing van de banaliteit een vorm van dienstverlening, die overigens betaald moest worden. Het maalloon was voor die klanten hoger dan voor degenen die zelf naar de molen kwamen.In de 16e eeuw werden de molens op de linkeroever onderscheidelijk de Overste- en de Onderste Neustadmolen genoemd. De ligging van de molens naast elkaar en tegenover elkaar en met verschillende eigenaren gaf al vroeg aanleiding tot geschillen over de waterverdeling. Bauduin vermeldt hoe een geschil daarover in 1627 door de loojers die de molens exploiteerden, op eenvoudige wijze werd opgelost. Zij kwamen overeen dat de ene dag de molen op de rechteroever zou malen en de volgende dag de molen op de linkeroever. Het is aannemelijk dat dergelijke afspraken ook later zijn gemaakt, toen het water over de molens van drie verschillende eigenaren moest worden verdeeld, vooral als in droge seizoenen de wateraanvoer beperkt was.

De molengebouwen dateren uit de 16e tot de 18e eeuw. Ze zijn opgetrokken van mergelsteen, Naamse hardsteen en baksteen. Het merendeel van de gevels was wit gesausd. Ramen, deuren en asgaten hadden hardstenen omlijstingen. De Hofkensmolen had een mansardedak gedekt met leien; de Leeuwenmolen en de molen bij de Molenpoort een pannen-zadeldak. Een gevelsteen in de Leeuwenmolen draagt het jaartal 1694, waarin de molen werd herbouwd. Op de topgevel stond vroeger een stenen beeld van een leeuw. Hoewel reeds lang geen molens meer, staken een groot aantal jaren de half vergane houten molenassen nog door de muuropeningen naar buiten.Tot in het begin van de 20e eeuw was de Jekertak in de Molenhoek door een hoge stenen muur voor nieuwsgierigen aan het zicht onttrokken en was er van een pittoresk hoekje geen sprake. Na de afbraak van de muur maakte het geheel een nogal rommelige en verwaarloosde indruk. Bij de sanering in de jaren zeventig werden de oude molengebouwen aan de Sint Pieterstraat gerestaureerd en, voor zover dat nog niet het geval was, als woning ingericht. De bekende Maastrichtse molenaar Gilles Loneux hield in het begin van de 19e eeuw de molen met het aangrenzende huis van de kerkfabriek van Sint Servaas in erfpacht. In wezen was de molen van de Armentafel van Sint Servaas en kwam de pacht ten goede aan de armen die van deze tafel een ondersteuning genoten. Het bestuur van de kerkfabriek, zoals de organisatie voor de behartiging van materiële kerkzaken, thans kerkbestuur, werd genoemd en de Armentafel brachten deze bezittingen op 4 maart 1839 in openbare verkoop. De nieuwe eigenaar werd de erfpachter Gilles Loneux. Loneux, die gehuwd was met Maria Catharina Kempeneers schijnt niet alleen een bekwame molenaar te zijn geweest - hij werd meester-molenaar genoemd naar het oude ambachtsgilde - maar ook een goed koopman. In zijn tijd verwierf en exploiteerde hij de Leeuwenmolen, een watermolen op Nekum, de Lombokmolen (een naam die de molen pas later kreeg) in het Biesland beide in de gemeente Oud-Vroenhoven gelegen, een van de Weijermolens op Bonnefanten, alsmede de molen op de hoek van de Molenpoort, die hij in 1851 van Anna Maria Olmans aankocht. In 1823 was hij ook pachter van de Platsmolen in Nuth. Bij zijn overlijden in 1858 liet Loneux de molens met alles wat ertoe behoorde na aan zijn vrouw en de kinderen Eustachius, Hubertus, Henricus en verdere erfgenamen en mede-eigenaren. Maria Catharina Kempeneers, de weduwe van Loneux, beheerde op latere Ieeftijd haar zaken niet meer tot tevredenheid van de kinderen en werd onder curatele gesteld. De kinderen besloten tenslotte de molens te verkopen. In verband daarmee verschenen op 26 november 1872 bij notaris mr. J.W.H. Haenen: Johannes Ludovicus Loneux, herbergier in Maastricht, handelende in eigen naam als in hoedanigheid van toeziend curator over zijn moeder, alsmede Hubertus Henricus Loneux, zonder beroep uit Oud-Vroenhoven en weduwnaar van Maria Jansen, ten einde de openbare verkoop van enige eigendommen, waaronder de Leeuwenmolen en de eerder genoemde graanmolen met huis in het Biesland te regelen. De Leeuwenmolen met aanhorigheden werd toegewezen aan de hoogst biedende: de leerlooier Gerardus Hubertus Becker. Becker bleef zestien jaar in het bezit van de molen, waarna de eigenaren elkaar snel opvolgden.

Naor Bove

In 1889 werd de molen door koop eigendom van de Maastrichtse koopman Eugene of Clemens Christianus Eugenius Hustinx. In 1898 werd de molen met aanhorigheden door de gemeente Maastricht van de familie Hustinx gekocht. Een jaar later verkocht de gemeente hem aan de Maastrichtse molenaar Hendrikus Hubertus Clemens, naar wie de molen later doorgaans werd genoemd.

De sluizen van de molen bevonden zich op het einde van de 19e eeuw in slechte staat. In 1899 kregen molenaar Clemens en Jules Regout, die eigenaar was van de Hofkensmolen, van het provinciaal bestuur toestemming om dit waterwerk te vernieuwen. Dat was tegen de zin van Hendrik Coopman, eigenaar van de lager gelegen looimolen aan de Vijf Koppen. De molen van Clemens was omstreeks 1900 de enige molen in die hoek die nog maalvaardig was. Het is echter mogelijk dat hij een aantal jaren buiten gebruik is geweest, waardoor de toestand van de sluizen zeer was verslechterd zodat Coopman veel water tot zijn beschikking had. Bij vernieuwing van de sluizen vreesde hij dan ook dat zijn molen minder water zou krijgen. Coopman diende bij het provinciaal bestuur een bezwaarschrift in, dat echter niet ontvankelijk werd verklaard. Regout zag van enig herstel af omdat de waterkracht voor zijn bedrijf niet meer van belang was.

Interessant was vroeger de watertoevoer naar de molens. De waterraderen van de graan- en looimolen op de rechteroever liggen in elkaars verlengde. Blijkbaar moesten die raderen tegelijkertijd draaien, waarbij het rad van de achterste molen als onderslagrad werkte. Met de enkelvoudige gangwerken op elk waterrad, zoals toen vaak gebruikelijk, was dat mogelijk. In het andere geval moesten enkele staven uit de schijfloop of kammen uit de bonkelaar van de voorste molen worden genomen, zodat het aswiel in de molen vrij kon draaien. Toen op het einde van de vorige eeuw de twee raderen werden vervangen door één waterrad werd door een muur of strekdam een goot gevormd die op de schuif in de stuw tegen de wal en op de krop van het waterrad aansloot. Nabij het rad kon de goot door de maalsluis worden afgesloten. In de muur vóór het rad bevond zich een lossluis, waardoor het overtollige water kon worden afgevoerd. Eveneens werd door een lange goot het water naar elke molen op de linkeroever gevoerd. In het midden van de stuw tegen de stadswal bevond zich in die tijd slechts één lossluis.

Na het stilleggen van de molens en het verwijderen van de waterraderen werden de molensluizen als lossluis gebruikt. Omstreeks 1900 werd het bestaande houten gangwerk vervangen door een ijzeren. In zijn tijd was het voorzien van een gemetselde ombouw met een pannen-zadeldak, die op de gevel aansloot. Het waterrad dat nu langs de gevel hangt, is een sierrad. Het maalbedrijf op de Clemensmolen bereikte een hoogtepunt in het laatste oorlogsjaar en de periode na de bevrijding (1944/45), toen de molen een groot aandeel had in de stedelijke voedselvoorziening. Na 1950 werd hij vrijwel niet meer gebruikt. In 1956 werden alle activiteiten stopgezet. Het gebouw diende nog enige jaren als magazijn en werd vervolgens aan zijn lot overgelaten. Molenonderdelen die los zaten, werden uit baldadigheid gesloopt.Pogingen in het begin van de jaren zestig om de waterkracht te gebruiken voor elektriciteitsopwekking en daarmee het rad en de molen een doelmatige functie te geven hadden geen succes. Evenmin als de pogingen om het gebouw een functie te geven zonder ingrijpende uitwendige veranderingen. Het gebouw diende nog enige jaren als magazijn en werd vervolgens aan zijn lot overgelaten.
Molenonderdelen die los zaten, werden uit baldadigheid gesloopt.
Pogingen in het begin van de jaren zestig om de waterkracht te gebruiken voor elektriciteitsopwekking en daarmee heta rad en de molen een doelmatige functie te geven hadden geen succes.
Evenmin als de pogingen om het gebouw een functie te geven zonder ingrijpende uitwendige veranderingen.
Tot 1965 bleef de molen in bezit van de erven Clemens.
Tenslotte werd hij verkocht aan de architect Petrus Hubertus Antonius Augustinus Pluymen, gehuwd met Marguerite Leonie Gertrude Josephine Antoinette Eberhard.
Pluymen, die ook de architect van het nieuwe atelier met woonhuis van Charles en Ragnar Eyck was, verkocht de molen met huis, stal en erf met het ernaast liggende plantsoen nog in hetzelfde jaar 1965 aan Emile Jules Antoine Joseph Jongen, gehuwd met Mathilde Eugenie Marie Antoinette Henders en directeur van de Bataafse Rubberindustrie.
Ook hij verkocht de molen met aanhorigheden. In 1973 werd Joannes Henricus Maria Gerardus Hautvast, gehuwd met Anna Leonie Wouters, eigenaar.
In 1975 werd de molen met de bijgebouwen tot een herenhuis verbouwd. Momenteel staat het huis/molen te koop, interesse zie LINK

 

1904

1915

1925

1926

Naor Bove

Bron: Molendatabase , RijksmonumentenTheo Bakker, MestreechOnline, Wikipedia, Foto: kleur MestreechterSteerke, Foto ZwartWit: Rijksmonumenten,, Tibaert, Wikimedia.

eine terök