Nekummermeules

(Nekummermolens)

 

Nekummermeules Links en Rechts:

Nekummermolens Links en Rechts:

Deze molen vormt een onderdeel van het molengehucht dat daar ligt in het dal tussen de Sint Pietersberg en de Cannerberg. Oorspronkelijk is het een dubbele molen geweest Veel is over de geschiedenis van de molen op Sint Pieter niet bekend. In 1619 was hij al aanwezig maar niet in gebruik. In 1620 werd hij hersteld en in gebruik genomen als volmolen. IN 1635 was Peter Slijpers de molenaar. In 1678 diende hij daarnaast als traanmolen voor de leerlooiers. Deze de graan- en pelmolen was in de Franse Tijd eigendom van Joannes Ubaghs, die in Wolder woonde en de molen aan zijn schoonzoon Jacob Theunissen verpachtte. Na het overlijden van Ubaghs verkochten twee van zijn drie kinderen hun aandeel in de molen met huis, schuren, stallen en tuin aan dochter Agnes Theunissen-Ubaghs. Jacob Theunissen overleed vroegtijdig. In 1730 was hij in gebruik als oliemolen voor de zeepzieders, maar al die tijd ook nog steeds als volmolen. In 1820 verpachtte Agnes de molen aan Gilles Loneux uit Visé (B.) Na haar overlijden in 1855 verkochten de erfgenamen de molen met aanhorigheden in 1856 aan Petrus Regout. Deze liet de oude molen in 1869 afbreken en vervangen door één groot gebouw, dat met de kopse gevel aan de Jeker stond. Het gebouw had één verdieping en bovendien een ruime zolder onder het pannen zadeldak. In de molen werd glazuur gemalen en in Maastricht spreken we dan meestal van een vernismolen. In 1872 was de molen gereed. Aan deze nieuwbouw herinnert een gedenksteen met het jaartal 1869  en de initialen P.R. (Petrus Regout) die in de top van de gevel werd geplaatst met de tekst ‘dienende om de stenen voor de aardewerkfabricatie te maken’. De nieuwe maalinrichting werd ontworpen en gebouwd door de Ateliers de Construction G. J. Pasteger uit Luik. Het principe was hetzelfde als bij de oude molen, maar de uitvoering verschilde nogal. De molen had twaalf houten kuipen, waarvan er zes op de begane grond en zes op de verdieping in twee rijen waren  opgesteld.

Door twee boven elkaar liggende kuipen liep een verticale as of spil van de kelder tot de zolderbalklaag. De verticale as werd gesteund door een taats die in de taatspot van een spoorbok draaide die van een oliebad was voorzien. Daarboven bevond zich een conische tandwieloverbrenging voor de aandrijving vanaf de transmissie-as, waarvan het horizontale tandwiel door middel van een hefschroefinrichting uit het werk kon  worden genomen. Onder de begane grondvloer liepen in de lengterichting van het gebouw twee transmissie-assen, die bij de kopgevel aan het water van een tandwiel waren voorzien. Beide tandwielen werden aangedreven door één tandwiel op een tussenas van het indrukwekkende drijfwerk. Dit bestond uit een hoofdas en vier tussenassen. Op de hoofd- of molenas zaten het waterrad en een groot tandwiel met een middellijn van 4,50 m, dat via een klein tandwiel de eerste tussenas versnelde. Op deze korte as bevond zich eveneens een groot tandwiel met een middellijn van 3,75 m, dat op zijn beurt een klein tandwiel op een tweede tussenas aandreef. Een tweede tandwiel op deze as dreef de twee eerder genoemde transmissie-assen naar de glazuurkuipen aan. Er was nog een vierde as. Die liep over de Jeker naar de ‘steenpletmolen’ op de andere oever, waarvan het waterrad was verwijderd. Deze as werd aangedreven door het grote tandwiel op de eerste tussenas. De tandwielen waren rechte gietijzeren tandwielen, waarvan de grote wielen houten tanden hadden.

Het waterrad van het type Sagebien had een middellijn van 9,00 men een breedte van 2,50 m. Sagebien-raderen waren zeer langzaam draaiende onderslagraderen, die door gebruikmaking van een groot aantal licht gebogen en in negatieve zin opgestelde schoepen een hoog rendement bereikten. Voor glazuurmalen was het lage toerental  gunstig, want het sleepwerk van de stenen in de kuipen mocht niet meer dan tien omwentelingen per minuut maken. De totale overbrengingsverhouding bedroeg ongeveer 1:8,7 en het waterrad maakte dan 1 à 1,2 omwentelingen per minuut. Het ontwikkelde vermogen moet onder gunstige wateromstandigheden ruim 40 PK zijn geweest, hetgeen veel hoger was dan het vermogen dat het waterrad van de vorige  molen kon ontwikkelen. Het kolossale waterradwas door een houten ombouw, voorzien van een pannenzadeldak, aan het oog onttrokken.

Het inzetten van de Nekummermolens door Regout was een interessante ontwikkeling. Evenals de activiteiten op de andere oever werden die voordien op de fabriek aan de Boschstraat gedaan met behulp van stoomkracht. Om vermogen vrij te maken voor andere taken kocht Regout deze watermolens resp. in 1845 en 1856 om hetzelfde werk met waterkracht te verrichten. Behalve uit grondstoffen verpulveren bestond het werk ook uit glazuur malen. Daarbij werd een enkele gladde steen op de bodem van een glazuurkuip met een gladde bodem aangedreven. Dat duurde bijna een week! De kuipen stonden in lange rijen op de begane grond van het gebouw. Omdat de opstelling niet optimaal was liet Regout het gebouw op de linkeroever afbreken en opnieuw  optrekken, maar nu een kwart slag gedraaid, met het rad op de kopse kant van het gebouw. Ook in de kelder kwamen toen maalkuipen (zie op prent linkerkolom linksonder).

Tot 1856 had de molen twee houten raderen gehad, maar toen verving Regout die door één Poncelet-rad. De molen was in een langgerekt gebouw langs de breed uitgesleten molenvijver en vertoonde een knik halverwege. De binneninrichting werd in 1869-’72 vernieuwd, samen met de herbouw aan de andere oever, waarna hier ook glazuur gemalen werd. De molen is nu compleet verdwenen, al slingerden nog tot 1970 maalstenen uit de glazuurkuipen over het erf.

Petrus Regout overleed in 1878. In 1880 richtten de erven Regout een vennootschap op onder de naam Firma Regout en Cie, die in 1899 werd omgezet in de N.V. kristalglas- en aardewerkfabrieken ‘de Sphinx’ v/h Petrus Regout & Cie te Maastricht. In de daarop volgende jaren werd het bedrijf uitgebreid met schuren en een bergplaats. Een deel daarvan werd echter in 1902 weer gesloopt. De bereiding van glazuur werd in 1930 overgenomen door de fabriek aan de Boschstraat. Het bedrijf bood kort daarna onder andere via advertenties de molen met twee woningen te koop aan.N

Voor de molen was wel belangstelling maar tot een verkoop is het nooit gekomen. In 1937 werd de inrichting met het gaande werk, de gietijzeren vloerbalken en kolommen door de firma Dotremont uit Maastricht voor sloop en oud-ijzer gekocht. Het markante gebouw bleef daarna een halve eeuw leeg staan. In 1959 werd hij eigendom van Mr. P. C. Meijer-Viol en in 1964 van de Koninklijke Nederlandse Papierfabriek. Er werden diverse bestemmingen voor het gebouw bedacht, die geen van allen gerealiseerd zijn. Tenslotte maakte de architect Ir. W. J. Dingemans er een riante woning van.

Links: Op deze foto van rond 1930 is te zien dat het rad van deze Nekummermolen overbouwd was. Na 1930, toen de molen stilgelegd werd, is dit weer afgebroken.

 

Links: Op deze prent uit 1868 is de situatie van de Nekummermolens zichtbaar zoals

Regout die gekocht had. Rechtsonder de molen in de Hausebeemden en daarboven

de molen op Oud-Vroenhoven voordat die afgebroken en herbouwd werd. De brug

over de Jeker lag toen bovenstrooms, terwijl die vandaag onderstrooms ligt.

De figuurtjes in de tuin achter de villa Canne zijn Jezuïeten, die

de villa als buitenverblijf in gebruik gekregen hadden.

(na de dood van Petrus Regout ontnam zijn zoon Pierre de Jezuïeten hun voorrecht en

werd villa Canne opnieuw en veel groter herbouwd.)

De Nekummer molen in de Hausebeemden (rechteroever)

Molendatabase nr. 15529 - Techniek: onderslagrad type Poncelet,

middellijn 5,52 m, breedte 2,28 m (vernieuwd in 1856)

 

Nekummermolen 1980

Molendatabase:

Nekummermolen Rechts, Kadaster 1811-1832 St.Pieter De kinderen Jan Roussqaer, koopman, Bouwjaar 1619 of eerder. 1869 onttakeld, ca 1939 afgebroken. Aandrijving: Watermolen, Type: Onderslag, Functie: Volmolen, Oliemolen, Steenpletmolen. Vlucht/Rad: Poncelt-type, middellijn 5 m, breedte 1,50 m.

Geschiedenis: 1619 aanwezig niet in gebruik, 1620 werd de molen hersteld als volmolen. 1678 diende hij ook als traanmolen voor de leerlooiers. 1730 was hij in gebruik als oliemolen voor de zeepzieders, tevens nog steeds als volmolen. 1845 maakte Regout er een steenpletmolen van.

Nekummermolen Links/ hausebeemden, Kadaster 1811-1832 Oud Vroenhoven, Wed.Jacob Theunissen, molenaar. Bouwjaar 1800 of eerder, 1856 vernieuwd, 1869 afgebroken. Aandrijving: Watermolen, Type: Onderslag, Functie: Volmolen, later Korenmolen, Pelmolen, Glazuurmolen.Vlucht/Rad: Poncelet-type, middellijn 5 M, breedte 1,50 m..

Bron: Molendatabase , Rijksmonumenten, Theo Bakker, MestreechOnline, Wikipedia, Foto's MestreechterSteerke,  Beeldbank, Cultureel Erfgoed.

eine terök