Eerste Wereldoorlog Maastricht

(Smokkelen)

 

Sinds mensenheugenis is smokkelen voor bewoners in de grensstreek een tweede natuur die dwars door alle lagen van de bevolking heen loopt. Van notabel tot werkloze, niemand laat zich de kans ontschieten om gebruik te maken van het prijsverschil dat aan weerskanten van de grens op bijna alle producten zit. Tot de Eerste Wereldoorlog werd er voornamelijk zout gesmokkeld door doorgaans arme grensbewoners die een halve cent per kilo zout bijverdienden.
De smokkelwaar werd in rugzakjes, of pungels zoals de buidels in de grensstreek genoemd worden, vervoerd. Tijdens de crisisjaren werd de smokkel veelzijdiger sigaretten, vloeitjes, parfum en jenever: contrabande, die onder andere werd verborgen in holle spatborden en zadels van fietsen. Hoewel de douane fel jacht maakte op de smokkelaars en zelfs op ze schoot was er geen sprake van vijandschap tussen de twee. Smokkelen werd gezien als een sport bedoeld om wat extra’s te verdienen en niet als een criminele activiteit. In bezettingstijd werd smokkelen zelfs gezien als een positieve of zelfs als een verzetsdaad. Douaniers waren toen vervangen door Wehrmacht soldaten.

Paarden, koeien, en nog veel meer levensbehoeften vonden in het Duitse grensgebied hun weg naar Nederland. Veel smokkelaars werden gesnapt, raakten hun smokkelwaren kwijt en kregen een hoge boete. Toen dat niet meer hielp, werden gevangenisstraffen uitgedeeld, waardoor de gevangenissen snel vol raakten. Het gebrek aan levensmiddelen betekende dat allerlei producten op de bon gingen. Daarmee konden de mensen brood, melk, aardappelen, vlees, klompen, schoenen, kolen en andere waren kopen. Door het tekort ontstond er een levendige zwarte handel.

Opgeblazen verbinding

Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog waren bijna alle ondergrondse verbindingen richting België door leeggestorte aardpijpen versperd. Men kon ondergronds niet meer via Zonneberg en Slavante naar het zuidelijke gedeelte en Caestert lopen. De enige mogelijkheid was om via een uitgang ter hoogte van Slavante of Lichtenberg naar buiten te gaan en even verderop weer via een ingang achter de Roode Haan zijn ondergrondse wandeltocht voort te zetten. De ingang moet op de "punt" onder de hoeve Lichtenberg hebben gelegen en stond bekend als zeer schilderachtig. Ondanks dat mij enkele afbeeldingen van ingangen uit deze omgeving bekend zijn, kan ik niet met zekerheid zeggen welke de juiste is. Een onderzoek hiernaar loopt nog.

In deze berg, die in vroeger tijden één geheel met het Slavante- en het Zuidelijke stelsel heeft gevormd, maar nu door de vele instortingen en leeggestorte aardpijpen een op zichzelf staand stelsel is geworden, kon men met enige moeite nog de verbinding met de gangen die aansluiting met Caestert hadden bereiken. De Bruijn beschrijft dit gedeelte in zijn bekende artikel over temperatuurmetingen in de Sint Pietersberg in het tijdschrift van het Aardrijkskundig genootschap, januari 1903 (pag.7): “Even voorbij de openingen achter de herberg de Roode Haan aan het kanaal, vormt een enkele gang de enige verbinding met de verderop gelegen groeve, en deze is nog op meerdere plaatsen bijna dichtgevallen; zand en grint, vormen daar heuvels, die bijna tot aan de zolder reiken” (Wanneer deze situatie is ontstaan is niet met zekerheid te zeggen; De Bruijn beëindigde zijn onderzoek "in het veld" in 1897, maar publiceerde pas in 1903).

Dit gebied werd de Kiezelbergen genoemd. Er was één doorgang via een in een gang leeggestorte doline. Dit was nog de enig overgebleven verbinding. Ondanks dat de gang zo'n 3,30 meter breed en meer dan acht meter hoog was, was de opening ter hoogte van de doline maar een meter hoog en gemiddeld 0,75 meter breed (van boven ±1,25 meter en van onderen ± 0,25 meter). Deze opening was ooit dichtgemaakt door een muur van mergelblokken, maar was later weer opengebroken.

Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog vonden er ondergronds veel illegale grensoverschrijdingen plaats en het gangenstelsel werd veelvuldig gebruikt voor het transporteren van smokkelwaar naar België. Hoofdzakelijk werd er aan de Duitse bezetter in België geleverd. Er stond een Duitse wachtpost bij de Caestert ingang en als er een smokkelaar opdook werd deze met zijn handel naar de Duitse commandant, die in het kasteel Caestert huisde, gebracht en werd hij voor zijn smokkelwaar betaald. De Duitse troepen hadden namelijk grote tekorten en waren grotendeels aangewezen op zelfvoorziening. De smokkelaars werden dan ook goed ontvangen en de Duitsers vormden dan ook de belangrijkste bron van inkomsten.

Van links naar rechts. Onderjas vervoer voor koffie, Soutane, gebruikt voor koperen instrumenten in veiligheid te brengen, Aardappelonderbroek voor vervoer van ca 10 kg aardappels en Onderrok en moederschoot

Deze activiteiten werden veelvuldig in de pers besproken en behoorlijk opgesmukt. Ze trokken ongewild de aandacht van de autoriteiten. Het Nederlandse militaire gezag wilde natuurlijk grip krijgen op de illegale grensoverschrijdingen en hier een einde aan maken, want Nederland was tenslotte neutraal. In 1916 werd dan ook besloten om deze verbindingen voorgoed onbruikbaar te maken. Volgens het blad "Het leven geïllustreerd" van 6 februari 1917 zag men maar een mogelijkheid het ondergrondse gevaarlijke verkeer stop te zetten. Een detachement van het Depot Genietroepen, bestaande uit één sergeant, één korporaal en vijf soldaten kreeg dan ook opdracht om deze ondergrondse verbindingen door middel van springstoffen te laten "springen". Tijdens het onderzoek naar de beste manier om dit te doen bleek al snel dat het niet om één ingang ging, maar om drie ingangen, die verbinding hadden met België. Men kwam tot de conclusie dat het gemakkelijkst was om alle drie ingangen op te blazen. Gelukkig voor de berglopers was de eigenaresse van één van de ingangen, de ingang achter de Roode Haan, in het buitenland en dus niet bereikbaar, zodat er geen vergunning kon worden afgegeven voor het opblazen van die ingang. Maar eigenaar Crets, die het gebied even voorbij de ingang exploiteerde en waarvan de eerder genoemde kiezelbergdoorgang op zijn "terrein" lag, verleende "zonder enig voorbehoud" toestemming om deze doorgang op te blazen. Dit gebeurde door middel van 16 boorgaten in het plafond gevuld met springstoffen. Hiervoor werd 14,4 kilogram springstoffen, Amerikaanse springgelatine, gebruikt. Door de ontploffing werd het beoogde doel snel bereikt en behalve dat het plafond instortte, stortte ook de doline nog verder leeg, waardoor de opening volledig werd afgesloten. Dit gebeurde in november 1916. Op deze manier bleef de ingang achter de Roode Haan en de bereikbaarheid van het achter liggend gangenstelsel gehandhaafd.

Naast de Kiezelbergdoorgang werden voorbereidingen getroffen om ook twee andere ingangen, die verder zuidelijk lagen en een verbinding met België hadden, op te blazen. Er werd uiteindelijk maar één ingang opgeblazen. Helaas heb ik wel een beschrijving van de werkzaamheden, de berekeningen en zélfs een plattegrond en het uiteindelijk opblazen, maar niet waar deze ingang precies gelegen heeft. Waarschijnlijk een heel stuk zuidelijker dan de hiervoor besproken ingangen ten noorden van Lichtenberg en is daarom niet in deze beschrijving opgenomen.

Van het opblazen van de derde ingang werd dus afgezien. Hij lag achter het douanekantoor, op korte afstand van de Nederlands - Belgische grens, waardoor het bewaken geen probleem opleverde. Ook ging men ervan uit dat er, zo dicht bij het douanekantoor, geen gebruik van deze ingang zou worden gemaakt door de smokkelaars, want het had geen zin om zo kort bij de grens zijn tocht ondergronds voort te zetten. Dat dit nog de enige ingang op Nederlands grondgebied was, waardoor men het zuidelijke gangenstelsel kon betreden, zal zeker een rol in de beslissing hebben gespeeld. Na deze militaire acties was een ondergronds passeren van de grens een tijd lang niet meer mogelijk, want het door Ir. D.C. van Schaïk in zijn boek De Sint Pietersberg beschreven Smokkelgat is pas van latere datum.

Het van noord naar zuid doorkruisen van de Sint Pietersberg was in deze periode een relatief begrip, want in het noorden hadden grote instortingen plaatsgevonden waardoor het Noordelijke gedeelte een op zichzelf staand stelsel was geworden. Het Padvindersgat is van latere datum, waarschijnlijk in de tweede helft van de twintiger jaren van de vorige eeuw.

En tussen de Zonneberg en Slavante waren de verbindingsgangen toen ook al afgesloten door muren. Deze muren waren gemaakt door de elkaar beconcurrerende exploitanten van Slavante en Zonneberg, die elk hun eigen rondleidingen aanboden en niet wilden dan de concurrentie gebruik maakte van hun bezienswaardigheden. Zo kon men kiezen uit een rondleiding in Slavante óf Zonneberg; beide stelsels hadden hun eigen "museum" en andere bezienswaardigheden. De muren lagen ongeveer op dezelfde plaats als waar nu de zogenaamde ENCI-muren het restant van het Slavante stelsel scheiden van het Zonneberg stelsel en worden o.a. door De Bruin reeds uitvoerig beschreven. Bory de St. Vincent meldt ze ook in zijn Onderaardse reis of beschrijving van het plateau van Sint Pieter bij Maastricht. Hieruit blijkt dat deze scheidingen al van ver voor 1900 dateren.

Naschrift: Bovenstaande gegevens zijn voor een groot deel gebaseerd op een verslag van de commandant van het detachement der Genietroepen, J.F. Boekholt kapitein der Genie. Hij heeft dit verslag gepubliceerd in het militaire vakblad DE MILITAIRE SPECTATOR 86ste jargang No.1 Januari 1917 als "het afsluiten van gangen en toegangen in den Sint Pietersberg nabij Maastricht door middel van springmiddelen".

In het blad "Sint Pieter vroeger en nu" nr.3 staat een beschrijving over de smokkel praktijken die zelfs door de Duitsers werdt opgezet en aangemoedigd.

Tijdens de mobilisatieperiode werden alleen al in Noord-Brabant en Limburg op grond van de Oorlogswet 40.000 personen uitgezet wegens smokkelactiviteiten

Uitgeholde broden worden voor zien van kostbare waren als koffie en zeep.

Nao Bove

De truc met de dop van de petroleumkan.

In augustus 1914 stopt de toevoer van huishoudpetroleum in België. Af en toe mogen vanuit Nederland enkele kannen de grens passeren. Dit onder streng toezicht van de Duitsers. Jacques Tasset verstopt geheime berichten in de schroefdop van een petroleumkan. Bij terugkeer wordt een andere dop - ook voorzien van een boodschap - op de lege kan geschroefd. Tasset en zijn compagnon Jet Bernaerts worden uiteindelijk verraden, gevangen genomen en gemarteld. OP 14 juli 1916 Tessat gedood, Bernaerts krijgt tien jaar gevangenisstraat in Duitsland.

Hoe gingen smokkelaars, grensgangers en spionnen de draad te lijf ?

Honderden zijn er aan de draad dood gebleven … doch geen honderden, maar wel duizenden kropen door, over of onder de schrikdraad naar het vrije Nederland : spionnen, deserteurs, passeurs, oorlogsvrijwilligers, gewone burgers, smokkelaars … Voorzichtige schattingen laten ons toe te zeggen dat waarschijnlijk meer dan 30.000 Belgen over de grens trokken, waarvan vermoedelijk meer dan 20.000 door of onder de draad, en dit ondanks de zeer grote gevaren...

Ondanks de versperring ging op de eenzame heidevlakten, in de bossen en de vennen, soms redelijk ver van de grens af, het intens verkeer tussen België en Nederland toch door. Kandidaten om door de draad te geraken bleven zich aandienen, en blijkbaar reeds vrij snel na het optrekken van de versperring. De spionage, het overbrengen van brieven en de traditionele grenssmokkel moesten kunnen doorgaan. Smokkelaars, grensgangers en spionnen moesten er dus wel iets op vinden. Zowel de schaarste in het gebied als de zin voor avontuur en de vaderlandsliefde waren zo groot, dat sommigen grote risico’s wilden lopen zelfs op gevaar af neergeschoten te worden. Lukte een overtocht niet door het omkopen van de grenswachters, dan moesten de passeurs de grootste moed, creativiteit en behendigheid aan de dag leggen.

De meest eenvoudige maar niet altijd toepasbare techniek bestond er in de Duitse grenswachten om te kopen. Zij zorgden er dan voor dat een of andere strook van de versperring gedurende een bepaalde tijd niet onder stroom stond. In andere gevallen bezorgden bepaalde Duitsers aan de passeurs informatie over de perioden dat er herstellingen werden uitgevoerd aan de versperring: dan stond er evenmin stroom op. Tot slot waren
er perioden waarin de Duitsers zelf problemen hadden met het genereren van elektriciteit en de versperring dus niet permanent onder stroom stond: dergelijke informatie werd soms ook door de passeurs van de grensposten afgekocht. Wij weten dat een Duitse wachtpost gemakkelijk per persoon 100 Mark vroeg, toen ongeveer 125 BF. Vooral in tijden van voedselschaarste – die natuurlijk ook heerste bij de Duitsers – waren deze laatste vaak tevreden met een hesp of een paar dozijn eieren...

De eenvoudigste passeerwijze bestond er in om onder de onderste draad een kuil of sleuf te graven en onder de draad door te kruipen. Om het onderdoorkruipen te vergemakkelijken en minder gevaarlijk te maken, zette men soms enkele stokjes op de grond, waarmee men de draad kon optillen. Men moest uiteraard wel diep genoeg graven en bijzonder voorzichtig zijn. Een nadeel bij deze techniek was dat niet alle terreinen geschikt waren om onder de laagste draad te graven. Soms was de grond immers zo hard dat men amper kon graven. Verder is het ook zo dat de Duitse grenswachters na enige tijd de techniek ook kenden en de onderste draden met verticale stukjes draad vastmaakten in de grond zodat de onderste draad niet meer kon opgetild worden. Anderzijds had men voor een dergelijke klus toch wel een beetje tijd nodig, zodat het graafwerk meestal in beurten moest uitgevoerd worden. Men moest dan maar wat geluk hebben dat een patrouillerende schildwacht de pas gegraven sleuf niet ontdekte. Daarnaast moesten de grensgangers natuurlijk bijzonder geruisloos tewerk gaan. Anderzijds werd iemand die met een schop rondliep meestal zonder enig argwaan bekeken door een Duitser: het kon immers gewoon een boer zijn die naar zijn land ging.

Een andere wijze om over de versperring te geraken was het gebruik van een al dan niet dubbele ladder. Aan de ene zijde van de draad werd de ladder tegen de versperring geplaatst, meestal tegen een paal zodat hij boven de hoogste draad uitkwam. Dan sprong de passeur aan de andere zijde naar beneden. In zeldzame gevallen kreeg men hulp van de andere kant en kon men met een andere ladder opnieuw naar beneden klauteren. Er waren meerdere nadelen aan deze zeer eenvoudige techniek. Het leek al verdacht als een of meerdere kerels overdag of ’s nachts met een ladder rondzeulden. Erger was dat met het gebruik van ladders regelmatig ongelukken gebeurden aan de draad: ladders waren immers niet erg stabiel, ze gleden makkelijk weg, het was moeilijk om met grote ladders aan de draad te werken, enz. Daarenboven was het gebruik van de ladder bijzonder gevaarlijk – zo niet onmogelijk – aan een versperring in een open vlakte: passeurs werden dan gemakkelijk opgemerkt door de schildwachten.

Daar waar de centrale versperring maar even hoog was als de twee buitenste versperringen, en de afstand tussen de buitenste versperringen en de centrale versperring niet te groot was, plaatste men een trapladder aan elke kant van de buitenste versperring en legde men er een plank bovenop om goederen of personen over de draad te brengen.

Toen men merkte dat het gebruik van ladders nogal wat gevaren inhield, gebruikte men ook nog een andere techniek. Men zorgde voor een ton die men onderaan en bovenaan opensloeg. Die ton werd dan onder de onderste draad geplaatst of tussen twee draden. Door die ton heen raakte men dan aan de andere zijde van de draad. Het grootste nadeel was dat het alweer niet vanzelfsprekend was om met een ton rond te lopen in het geval men door de Duitsers werd tegengehouden. In plaats van een ton gebruikte men ook wel eens een wissen mand, een bak zonder bodem of een opvouwbaar kistje – dat echter al te gemakkelijk dichtklapte – en heel vaak ook een houten fietsvelg die gemakkelijk tussen de onderste draad en de grond kon worden gespannen. Niet zelden ontstonden rond een niet volstrekt kurkdroge mand of ton kleine vlammetjes.

Echte acrobaten probeerden niet zelden om met een polsstok over de versperring te springen … Graaf Sécillon, burgemeester van Sint-Martens-Voeren heeft in zijn paviljoen talrijke militairen en vluchtelingen leren polsstokspringen om zo over de versperring heen te komen.

Toen de passeurs dankzij agenten uit Engeland en Nederland inzicht kregen in wat elektriciteit was en hoe men er mee moest omgaan, ontwikkelden zij dan weer andere en meer gesofistikeerde technieken.

Men kwam te weten dat het wikkelen van droge wollen dekens rond de eventueel onder stroom staande draden geen of nauwelijks gevaar voor elektrocutie inhield. Een boven- en een onderdraad werden omwonden en men kroop dus door de dekens heen naar de andere kant. Dit was een vrij eenvoudige techniek maar ze kon pas ’s nachts worden toegepast. De Duitsers wisten dat immers ook en duldden niet dat iemand met wollen dekens rondliep. Anderzijds was een kleine regenbui voldoende om alle plannen in de war te sturen: natte of zelfs vochtige wollen dekens werden levensgevaarlijk...

Een nog beter inzicht in de werking van elektriciteit deed de passeurs met metalen emmers naar de draad trekken. Ze vulden ze met water, groeven ze naast de versperring in, verbonden het vocht met de versperring of wierpen een koperdraad over de versperring, waarvan ze beide uiteinden in de emmers hadden gestoken. Er ontstond dan een kortsluiting of ernstige spanningsval, zodat het gevaar op elektrocutie veel kleiner werd. Deze techniek was natuurlijk niet waterdicht en vergde heel wat voorbereidingswerk. Voor dat werk hadden de passeurs aan de draad evenwel niet altijd voldoende tijd. Als ze dan in de buurt van de versperring met emmers en draad werden betrapt, was hun rekening vlug gemaakt...

Soms gebruikten de passeurs kleine tafeltjes die ze op porseleinen pootjes plaatsten. Als men op zo’n tafeltje stond mocht men de draad gerust aanraken … Men moest dan nog wel handig zijn om heelhuids aan de overzijde te geraken. Op deze techniek bestond ook nog een niet-ongevaarlijke variante: men kroop onder de draad door, maar bevestigde aan handen, knieën en voeten porseleinen borden als isolatie.

Naar het einde van de oorlog toe werden de technieken verfijnd en gebruikten sommige handige passeurs een zelf gemaakt houten kader of raam dat tussen de draden kon opgespannen worden. Sommige auteurs beweren dat het passeursraam enkel werd gebruikt om pakjes en brieven door de draad door te geven; wij beschikken evenwel over voldoende getuigenissen over het gebruik van het passeursraam als middel om personen door de versperring te loodsen. Uit eigen ervaring hebben we kunnen vaststellen dat het altijd bijzonder moeilijk en gevaarlijk moet geweest zijn om met een dergelijk passeursraam door de draad te kruipen. Bronnen getuigen evenwel dat de passeurs zo handig waren dat zij het meestal klaarden.
 

De smokkelaar wordt opgepakt, volgens mij in scene gezet als waarschuwing..
Nao Bove
Bron: Site: Wereldoorlog1418, Regio Canons, Geschiedenis24, Historien, Caestert net, Trois-frontieres  Foto's Expostie Avenue Ceramique

 Aonvaank