Eerste Wereldoorlog Maastricht

(Draad des doods)

 

De elektrische draad (Draad des Doods)

De Geallieerden brachten talrijke jongeren over naar Nederland. Het ging hierbij om het opzetten van lijnen om vluchtelingen en vrijwilligers naar het neutrale Nederland te brengen zodat ze van daaruit naar het front konden gaan. De in Nederland gevestigde Britse inlichtingendiensten coördineerden de spionageactiviteiten in bezet gebied. Er werd regelmatig berichten van militair-strategisch belang werden overgesmokkeld naar Nederland.
Talrijke poststukken werden naar Nederland overgesmokkeld, vooral brieven van familieleden van aan het front strijdende soldaten, en dat hield het moreel van de tegenstander hoog. Naast veel Belgen die naar een vrije Nederland vluchtte waren er ook talrijke Duitse deserteurs naar Nederland vluchten, al bij het begin van de oorlog. Tenslotte was er het actief of passief verzet van de bevolking tegen de strenge maatregelen die de Duitsers hadden genomen in bezet België, o.a. het drukken en verspreiden van verboden kranten.

 

Om te voorkomen dat grote hoeveelheden Belgische oorlogsvrijwilligers via Nederland naar Engeland en Frankrijk zouden trekken, om zo het Belgische leger te vervoegen, maar. Verder ook om spionage, verzet, smokkel van brieven enz. te voorkomen, besloot  de Duitse overheid in januari 1915 tot een effectieve bestrijding van het ongewenste grensverkeer met Nederland. Wie precies het bevel gaf tot het bouwen van de draadversperring en wanneer die beslissing eigenlijk werd genomen, is niet helemaal duidelijk. De idee kwam hoe dan ook van een toenmalig Duits officier, D. Schütte, adjunct bij een in België actief Duits inlichtingsofficier.

 Over de ganse strook vannuit Vaals tot Maastricht en verder naar het noorden langs de grenzen van Limburg, Noord-Brabant tot aan de Noordzeekust in Zeeuws-Vlaanderen werd over ruim 300 km. een ca. 4 meter hoge grensversperring opgericht, versterkt door een stroomdraad van 2.000 volt. Het grootste probleem voor de Duitse ingenieurs was de toevoer van elektrische spanning. De elektrische stroom werd geleverd door de tram-centrale van Aken en vanuit een centrale bij Neerpelt. De versperring bestond uit drie rijen palen met prikkeldraad ertussen. Op de draden van de middelste versperring stond bovendien een spanning van 2000 volt. Vanwege de vele slachtoffers die de draad al snel maakte kreeg hij in de volksmond de bijnaam 'dodendraad'*. Het plaatsen van de draadversperring gebeurde tussen april en augustus 1915. De draad werd op Belgisch gebied aangelegd vanaf het noorden van het Drielandenpunt, enkele kilometers over Duits gebied, net voorbij Vaals, en zo verder langs de Belgisch-Nederlandse grens tot aan de Belgische kust.

Er is weinig informatie over de troepen die de Elektrische Grenzabsperrungszaun bewaakten. Zo trekt op 16 juni Grenzschutz-Kommandeur Graf von Faber-Castell in de Voerstreek door het veld met Oberstleutnant (luitenant-kolonel) Riecke, Verkehrsoffizier van de Platz Lüttich, om de grenszone te inspecteren en na te gaan waar de versperring precies kan opgetrokken worden. Op 17 juni zal hij op zijn hoofdkwartier, de Kommanderie van Sint-Pieters-Voeren, samen met majoor Meichsner de regeling van de pasjes bespreken. Op 19 juni legde Faber-Castell het tracé van de versperring vast rond de Vierländerblick, het huidige drielandenpunt.

Het waren meestal de genietroepen van de Landsturm-compagnies – soldaten van de zogeheten Pionier-Kompagnie, eventueel aangevuld met andere eenheden – die de draadversperring moesten bouwen en bewaken. Soms werden Belgen of Russische gevangenen verplicht om mee te helpen; de Duitsers deden evenwel slechts zelden beroep op de plaatselijke bevolking – wanneer dat wel het geval was, werd dat de voor de Duitsers werkende arbeiders uiteraard niet altijd in dank afgenomen. Overigens was het vaak zo dat de bevolking weigerde om mee te werken aan de bouw van de versperring: “We crepeeren liever van armoe dan voor den Duitsch te werken en onz’ eigene muit te vlechten”.

Over de hele lengte stonden ca. 75 poorten. Deze dienden om toegang te krijgen tot de stukken niemandsland. Want de draad van 332 km volgde de grenslijn niet helemaal : de uitstulpingen lagen erboven. Verder mochten burgers langs die poorten soms een familielid in Nederland bezoeken of een begrafenis gaan bijwonen.

 

De grensbewoners ondervonden de meeste hinder: landbouwers moesten soms kilometers omrijden om hun velden te bereiken; de vele arbeiders die in Nederland werkten, kregen geen toestemming om dagelijks de grens te passeren; sommige gehuchten, lagen nu volledig afgesloten van hun moederdorp. Uiteraard zochten de Belgen naar ontwijkingsmogelijkheden : duikers, riolen, mergelgrotten, tonnen, wollen dekens, “passeursramen” (houten vouwkaders) of gewoon : de Duitse grenswachters omkopen.
Toch werden meer dan 800 mensen geëlektrocuteerd (3/4°) of doodgeschoten(bijna 1/4°) : voor de helft Belgen, één vierde Duitse deserteurs, één vierde anderen: Nederlanders, gevluchte Russische krijgsgevangenen, Fransen (148). Per provincie telde Antwerpen de meeste slachtoffers, gevolgd door Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen Van smokkelaars die door de draad om het leven kwamen, werd gezegd dat ze waren 'doodgebliksemd'. Hoewel deze versperring de doorgang ernstig verhinderde bleek ook deze methode niet geheel effectief.

 

Vaak werden handige ontduikers van de versperring via ladders over de bedrading heen getild. een andere passeermethode was een draaibare houten lattenconstructie, die tussen de bedrading een ruim stroomvrij gat van schouderbreedte gaf, waar doorheen de gebruiker kon duiken naar Vrij Nederlands gebied. De versperring bleef tot 1918, temidden van voortdurende Duitse bewaking meerdere dodelijke slachtoffers vergen, vooral van plaatselijke onbekende burgers en als vluchtende krijgsgevangenen.

Nao Bove

Technische beschrijving van de elektrische draadversperring

Een fragment van een zeer duidelijke stafkaart van het Belgisch leger uit 1910 geeft een beeld van de vanaf het drielandenpunt tot aan de Schelde bij Antwerpen. De Duitsers hebben er een aantal interessante aanwijzingen omtrent de draadversperring op aangebracht.

De Absperrung was een meestal ongeveer 2 meter hoge versperring met vijf tot soms wel tien op 20 à 30 cm van elkaar liggende zinken en koperen en – vaak om beurten – geladen stroomdraden vanaf ongeveer 15 à 20 cm van de grond. De soms tot 5 mm dikke draden waren bevestigd aan de gekende porseleinen isolatoren – potjes of isoleerpotjes – met een doorsnede van 4,5 cm. Die isolatoren stonden op dennenhouten telefoonpalen, hier en daar met carboline of teer bewerkt, op 3 à 4 meter van elkaar in de grond geheid.

Ongeveer om de 50 meter stond een hogere paal met de aanvoerleiding - de Speiseleitung. Op regelmatige afstanden werd de stroom dan afgetakt naar een Schalthaus of schakelhuisje. om de 2.000 meter stond een Schalthaus. Dat maakte het mogelijk om vanuit een schakelhuisje bepaalde sectoren al dan niet stroomvrij te maken.

Om te vermijden dat smokkelaars, grensgangers (passeurs) of spionnen een ladder tegen de hoge palen van de versperring zouden plaatsen en vandaar door of over de bovenste draden zouden kruipen, spanden de Duitsers soms diagonale draden aan de hoogste palen.

Ook sloegen ze vaak in het midden tussen twee palen een klein stukje paal in de grond, dat ze dan verbonden met de onderste draad, deze kon dan moeilijker opgelicht worden. Bij regenweer konden er op die plaatsen soms vonken overslaan. Op andere plaatsen werden ook de andere draden verticaal met elkaar verbonden, zodat de draadversperring er als een raamwerk uitzag.

De organisatie van de bewaking aan de versperring

Tot diep in de herfst van 1916 zouden eenheden van de genie op militair-politionele basis de strijd aanbinden tegen de niet-aflatende spionage en de smokkel aan de grensversperring. Daarna zouden diverse andere eenheden – vooral samengesteld uit oudere soldaten – de aanvankelijk ingezette Württembergers vervangen. De Duitse eenheden waren vaak te grootmoedig. Zij zagen nogal dikwijls wat door de vingers en werkten niet zelden zelf mee aan ontsnappingspogingen, in ruil voor kostbare smokkelwaar, levensmiddelen of andere goederen en diensten.

Niet zeld
en werd een Duits grenswachter geëxecuteerd nadat was uitgelekt dat hij gecollaboreerd had met grensgangers …Wanneer de te tolerante troepen werden afgelost, werden ze vervangen door soldaten die geen ervaring hadden met de lokale toestand: zij kenden de gepatenteerde smokkelaars en passeurs niet en hadden evenmin ervaring met de karakteristieken van het terrein.

Het document : de Grenzschutzanweisungen of instructies voor grensbewaking, bestemd voor de Duitse troepen die verantwoordelijk waren voor het beheer en de bewaking van de elektrische draadversperring. enkele interessante elementen zijn.

Allereerst en voornamelijk waren de organisatie en de werking van de elektrische draadversper­ring, de centrales en alle toebehoren uiteraard strikt geheim. Een wachtpost bestond uit een peloton soldaten dat verantwoordelijk was voor de bewaking van een zone langs de versperring. Het hoogspanningscommando, een belangrijk hoger echelon, stond in voor de militaire en technische coördinatie van een aantal lokale wachtposten langs de draadversperring. Alle militairen die in dienst waren in de omgeving van de draadversperring, de wachtlokalen of het hoogspanningscommando droegen op de linkerarm een armband waarop een rode pijl was aangebracht, in de vorm van een bliksemflits.

De schildwachten patrouilleerden binnen vooraf duidelijk afgebakende grenzen. Schildwachten die ’s nachts aan de schijnwerpers stonden, moesten overdag patrouilleren. Om te bepalen welke soldaten buiten de wacht optrokken en welke in het wachtlokaal bleven, werd er geloot. De schildwachten hielden altijd de wacht met geladen geweer en hadden als opdracht elk verkeer en elke vorm van communicatie in de omgeving van de grensversperring te verhinderen.

De patrouilles hadden de formele opdracht om – meestal zonder enige verwittiging – te vuren op alles wat in de buurt van de versperring bewoog ! Wanneer er mist hing of het ondanks de verlichting niet mogelijk was om eventuele personen in de nabijheid van de versperring te herkennen, riepen de schildwachten: “Halt ! Wer da ? Näher heran!”. Indien de persoon niet reageerde of indien hij poogde te vluchten, moest er meteen geschoten worden – zonder enig voorafgaand verwittigingschot. Wel moest zoveel mogelijk vermeden worden om in de richting van het Nederlands grondgebied te schieten.

Aangehouden personen werden naar het wachtlokaal gebracht. De schildwachten mochten niets in ontvangst nemen en mochten tijdens hun wacht geen contacten onderhouden met Nederlanders of Belgen, tenzij in het kader van de uitoefening van hun opdracht. Wanneer hen goederen werden aangeboden, moesten zij dat meteen melden aan de hoofdwachter. Zij mochten alle brieven en pakketten in beslag nemen.

Alles wat de patrouille tijdens haar rondgang opmerkte, moest meteen bij de aflossing van de wacht gemeld worden. In dringende gevallen – ongevallen aan de draad, een storing in de middelste versperring, een draad die stuk was, kettingen, koorden of andere draden die over de versperring werden geworpen enz. – moest het wachtlokaal onmiddellijk gewaarschuwd worden.

Wanneer de bovenste draad stuk was moesten ook de verantwoordelijke zoneleider van het hoogspanningscommando (de compagnie of het eskadron) en de wachtposten aan de grensdoorgangen onmiddellijk op de hoogte gebracht worden – telefonisch of per fiets.

Het was verboden om gedode personen of dieren, of voorwerpen aan de hoogspanningsdraad weg te nemen: dat was overigens levensgevaarlijk ! Krengen van dieren die tegen de draad waren aangelopen, werden op regelmatige tijdstippen weggehaald nadat de stroom was afgezet. Om die dieren weg te halen staken de Duitsers een stok in de hals van een lege fles waarmee ze het dier van de versperring wegtrokken. Het was voor alle schildwachten en patrouilleurs uiteraard verboden om de centrale versperring – waar stroom op stond – hetzij rechtstreeks hetzij door middel van een voorwerp aan te raken: dat kon immers fataal zijn. Het was ook niet steeds zonder gevaar om de draden aan te raken van de buitenste versperring.

In geval van dodelijke ongevallen mocht de hoogspanning slechts worden afgezet of opnieuw aangezet door de zoneleider van het hoogspanningscommando of door zijn vervanger. In elk geval dienden zonecommando en compagnie telefonisch verwittigd te worden. De startcodewoorden voor een dergelijk gesprek waren: Hochspannung, Lebensgefahr. Als personen aan de versperring gedood werden of als zij met duidelijk boosaardige bedoelingen schade aan de versperring hadden veroorzaakt, moesten de omstandigheden van het gebeurde vastgesteld worden door de plaatselijke technische en medische verantwoordelijken, eventueel door het gerecht. In geval van een ongeluk met een Duitse militair werd er meteen een militaire arts bij geroepen. Ondertussen werden de eerste zorgen aan de gewonde verleend.

Aan de doorgangen was uitsluitend personenverkeer en het uitwisselen van levens­middelen mogelijk. Het aannemen of afgeven van levensmiddelen gebeurde steeds onder toezicht van een officier die daarenboven nota nam van hoeveelheden en prijzen. In geval van overbrenging van bijvoorbeeld brood, graan of koren aan Belgen die in Nederland grond hadden, dienden de goederen zeer nauwgezet te worden onderzocht: zakken omschudden, pakjes open maken, karren soms volledig lossen. Bij het overbrengen van brood moesten steekproeven genomen worden: een aantal broden moest doorgesneden worden. Al deze controletaken werden uitsluitend uitgevoerd door militairen; Belgische burgers moesten buiten de veiligheidszone blijven. In uitzonderlijke gevallen – vooral wanneer de Duitse wachtposten niet al te streng waren – konden in Nederland verblijvende familieleden wel eens geld overbrengen naar België.

De schakelhuisjes werden dag en nacht speciaal bemand en bewaakt. Schildwachten aan de schakelkasten moesten 24 uur op 24 bijzonder aandachtig toezien dat de schakelaars allemaal dicht bleven. Wanneer een van de alarmlampen oplichtte, moest de verantwoordelijke aan de schakelkast vaststellen welke lamp het was om te weten in welke richting het alarm moest gegeven worden. Dan stuurde hij onmiddellijk de zich in het lokaal bevindende cyclist (fietser) of eventueel een man van het hoogspanningscommando in de richting van het alarm.
De fiets van de cyclist in kwestie moest ’s nachts met een acetyleenlamp uitgerust zijn. De cyclist ging vaststellen waarom de controlelamp was opgelicht en bracht verslag uit in zijn wachtlokaal. Eventueel werd het hoogspanningscommando verwittigd indien er telefoon was – zo niet reed hij naar het dichtstbijzijnde wachtlokaal met telefoon om het betrokken hoogspanningscommando te verwittigen. Op diverse plaatsen werden zelfs nepschakelkasten aangebracht om spionnen en smokkelaars te misleiden.

De periodes waarin de versperring onder stroom stond, werden voor de bevolking alsook voor de schildwachten absoluut geheim gehouden. Controles, aan- en afzetten gebeurden volstrekt willekeurig.

De zone langs de versperring mocht enkel betreden worden door schildwachten en personeel van het hoogspanningscommando. Andere militairen moesten zich kunnen legitimeren. Allen moesten de bestaande wegen en paden gebruiken. Het militair commando van het gebied verwittigde de bevolking dat het verboden was in de buurt van de versperring te komen, op een afstand van minstens 100 meter van de draad. Op wie zich zonder toelating in deze zone bevond, werd onherroepelijk geschoten.

Zoals blijkt uit gegevens op het kaartmateriaal maakten de Duitsers een onderscheid tussen Militärdurchlässe en Zivildurchlässe. De eerste waren uiteraard enkel voor militair gebruik. Sommige doorgangspoorten hadden een dubbele functie en waren zowel voor militairen als burgers bestemd.

Wat gebeurde met de draadversperring aan het einde van de oorlog ?

Meteen na de oorlog hebben vooral Belgische grensbewoners onmiddellijk de draadversperring afgebroken ; op bepaalde plaatsen werd ze reeds enkele dagen – soms zelfs weken – vóór de Wapenstilstand afgebroken … En dat gebeurde zeer vlug ! In bepaalde gemeenten gebeurde dat op last en onder controle van het gemeentebestuur. Sommige gemeenten verkochten openbaar het materiaal van de versperring en verdienden er zodoende nog een flinke stuiver aan...  Op andere plaatsen gingen vooral de boeren of de bevolking meteen zelf over tot de ontmanteling van de versperring. De boeren konden de draad goed gebruiken : tijdens de oorlog hadden de Duitsers immers meer dan eens prikkeldraad en andere draad opgeëist voor het bouwen en onderhouden van de versperring. Zij gebruikten de draad en de stevige palen om hun eigen akkers, velden en weiden opnieuw af te palen. Zo zag men vaak rond weiden nog lang palen staan waarin de sporen van kogels te zien waren of palen versierd met isolatiepotjes.

Nog op andere plaatsen vernielde de bevolking reeds op 11 november 1918 niet enkel de hele draadversperring, maar ook de schakelhuisjes en grensbarakken van de Duitsers. Veel materiaal werd door de burgers of door Nederlanders weggehaald of soms gewoon feestelijk verbrand op een brandstapel !
 

Nao Bove
Bron: Site: Wereldoorlog1418, Trois-frontieres, Foto's Trois-frontieres

 Aonvaank