De
cafés in 1900.
'n Dröpke of sjöpke bij Prick in de Hèl.
Het interieur was schamel.
Wiebelende tafeltjes en bijeengeraapte stoelen opeen gepropt in een
rokerige krappe kamer met zand op de houten vloer.
In de theedoek die als tafellaken diende, zaten talloze kringen van
de dröpkes, de bierglazen en de sjöpkes, de
damespilsjes.
De iets luxere etablissementen hadden behalve het potje kaarten een
biljart of een trékbeunsje, een houten flipperkast.
Aan de muren een bijeengeraapt zootje van afgedankte schilderijtjes
en spreuken.
"Schoon bloeit de roosch, de doorn doch steekt.
Betaalt contant vóór het geld ontbreekt."
Toch werd er heel wat op de pof gedronken in de Maastrichtse cafés
van een eeuw geleden. Veel arbeiders konden hun zuurverdiende
kéjzjem na ontvangst linea recta inleveren bij de kastelein.
'Drinken op de quinzaine' - het tweewekelijkse loon - werd het
cafébezoek op rekening ook wel genoemd. Er werd vooral het populaire
Maastrichts oud en jenever gedronken. Een sjöpke, de helft
van een normaal glas, kostte vier cent; op zondag vijf cent en met
kermissen en carnaval zes cent. Speciaal voor de dames werd er een
schepje suiker in gedaan. Het bier was slechts beperkt houdbaar en
met suiker was het nog wel te genieten.
De stad had rond
1900 een bloeiend uitgaansleven; een bezoek aan het café maakte
onderdeel uit van het dagelijks leven.
Op de ruim 34.000 inwoners waren 256 cafés, de restaurants met
drankvergunning nog buiten beschouwing gelaten, dat was één café per
133 inwoners.
Maastricht telde 26 brouwerijen; jaarlijks werd 189 liter bier per
persoon gedronken.
Karel Hendrik van der Noorda beschreef de populaire gelagkamer 'Prick
in de Hel' in de Helstraat (tegenwoordig Sint Bernardusstraat).
"Men zat er gepakt als haringen.
Men betaalde bij het heengaan, controle was dus onmogelijk.
Er waren ook liefhebbers die er op loerden of een der gasten voor
een ogenblik zijn glas onbeheerd liet gaan.
Wip was het ledig en hij kon een nieuw bestellen.
Die categorie noemde men pinteveegers".
Vooral de arbeidersklasse kwam veel in de kroeg.
Om hun dagelijkse ellende te verzuipen en te verruilen voor
gezelligheid.
Het werk in de fabriek was zwaar; de meesten konden nauwelijks
rondkomen van hun schamele loon en woonden onder vreselijke
omstandigheden.
Hun gezondheid was vaak slecht en de kinderen moesten vaak
noodgedwongen meewerken.
Dat had een voordeel: hun loon, een kwartje per dag, kon tenminste
ook verzopen worden.
Bier was niet alleen troostrijk maar ook voedzaam, zo werd
geredeneerd.
Na het ledigen van een glas van brouwer Marres had je gegeten en
gedronken tegelijk.
Er waren allerlei drankbestrijdingsclubs, ordes van de 'blauwe
knoop', die het alcoholisme in Maastricht probeerden te bestrijden.
De socialist Michael Ubachs was fel over het drankmisbruik dat zich
"als een vampier" op de arbeidersklasse had vastgezogen.
"Het gift slingert zich in stroomen
door Maastricht's volksbuurten.
Vooreerst zocht het zijn prooi in de drankhuizen waar de soldaten en
lichtzinnige deernen, onruststokers en opstandelingen den
drankduivel als bondgenoot niet missen kan. Allengs werd de alcohol
de godendrank, waarvan de moeders meenden dat hij de moedermelk kon
vervangen."
'Waterdranken' als thee en koffie werden volgens hem beschouwd als
een bedreiging voor de gezondheid en de accijnsopbrengsten.
Tijdens de arbeiders enquête in 1887 "naar den toestand van
fabrieken en werkplaatsen" kwam het alcoholisme pijnlijk aan het
licht.
Armendokter F. Fouquet weet de meeste arbeidsongelukken aan
drankmisbruik.
Zijn collega J. Nijst bevestigde het alcoholisme onder de arbeiders.
Vooral de glasblazers en slijpers die de hele dag voor het vuur
stonden moesten veel drinken.
"Wanneer het volk om twaalf uur uit de fabriek komt stormt het naar
al die vergunninkjes in de Boschstraat en dan wordt er nogal
tamelijk gedronken.
Dat gaat uit bakskens."
Foto rechts interieur met stamgasten in één van de cafés in de
Boschstraat (1910).
De brouwerijen zorgden dat ze verzekerd waren van een goede
afzetmarkt.
Ze kochten arbeiderswoningen op en verhuurden ze onder voorwaarde
dat er een drankverkooppunt kwam. De kamer aan de straatkant werd
omgebouwd tot mini-café of de drank werd door het raam verkocht.
Vooral in de Stokstraat en de Boschstraat waren veel van dit soort
kroegjes. De 'herbergen' waren al om vijf of zes uur 's ochtends
open, voordat de stroom arbeiders naar de 't groet febrik van
Regout trok.
Dan kon Lerang zich tenminste moed indrinken en nam Merie alvast een
sjöpke. |