Scheepmeules op de Maos

(Scheepmolens op de Maas)

 

Scheepsmeules op de Maos/ Scheepsmolens op de Maas:
 

Scheepsmolen op de Maas:


In 1394 lagen er op de Maas in Maastricht acht schipmolens tussen het inmiddels verdwenen Antoniuseiland (voor de Hoenderstraat) en de westelijke Maasoever.
Volgens een rekening van de rentmeester van de Brabantse domeinen in die stad uit het boekjaar 1394-1395 moesten deze molens ieder jaar op St. Margrietendag een halve mudde rogge waterrecht betalen.
Hij vermeldt daarbij, dat het voordien 13 vaten zijn geweest.
Hieruit blijkt dat de molens al voor die tijd aanwezig waren.
Het aantal molens dat in een bepaald jaar in bedrijf was kon variëren.
Ze hielden in wisselende aantallen stand in de stad tot rond het jaar 1700.

Schipmolens in de Maas uit een atlas van 1649.
Tekening uit 1580 van Simon de Bellomonte, een kapelaan van de St. Servaas.

Uitbreiding Vesting Maastricht:

Zoals in vrijwel iedere door een ringmuur beveiligde stad, breidde de bevolking zich ook in Maastricht na 1229 snel door immigratie uit. Buiten de poorten tekenden zich lintbebouwing en nieuwe wijken af, zoals het Lakenweverskwartier voor de Leugenpoort op de markt en de wijk van de lakenbereiders en leerlooiers tussen de takken van het riviertje de Jeker in het zuiden. Hier lagen ook de graan- en oliemolens, onontbeerlijke hulpmiddelen voor de voedselvoorziening. Toen bleek dat de vijand de Jekermolens stil kon leggen door de stroom af te dammen, gingen de Maastrichtenaren tegelijkertijd gebruik maken van scheepmolens, waarvan de raderen door het Maaswater in beweging werden gebracht. De uitbreiding van het bebouwde oppervlak maakte al in de 13e eeuw de aanleg van een tweede, ruimere enceinte noodzakelijk. Ook deze kwam gefaseerd tot stand. Eerst een gracht met een aarden wal, in de loop van de 14e eeuw verrees op deze omwalling een stenen muur. Wellicht werden toen voor de eerste keer de poorten in metselwerk uitgevoerd. De trouw aan zijn beide soevereinen, de kerkvorst van Luik en de Hertog van Brabant (vanaf 1430 de machtige hertogen van Bourgondië) en in de 16e eeuw, de trouw aan keizer Karel V en koning Filips II, maakten van Maastricht een ontwikkelend bolwerk van de Bourgondisch-Habsburgse uitbreiding in de Nederlanden.

Vanaf de veertiende eeuw werden in de Maas schipmolens toegepast als krachtbron. Dat waren lompe gevaarten die bij het minste geringste (hoogwater, ijsgang) van hun ankers lossloegen en dan onhandelbaar tegen de wallekant kapot stootten of zonken. Ze bestonden in twee typen, bijvoorbeeld het Duitse met één rad, waarvan het uiteinde van de as op een drijver rustte (zie tekening rechts). Dan was er nog het Franse type met twee raderen, aan elke zijde van de schipmolen één. Van welk type de Maastrichtse

schipmolens waren is niet zeker. De schipmolens lagen achter een stel ankers om zo stabiel mogelijk op de stroom gericht te blijven liggen. Een overgangsvorm was een schipmolen die langs de wallekant verankerd lag, desnoods in een inham die schade aan het schip zelf uitsloot. Dan hing alleen het rad in de stroom. Door de sterke wisseling in waterstand van een regenrivier als de Maas bracht dat weer diverse andere problemen met zich mee. In de zeventiende eeuw vormden de schipmolens ook nog een militair probleem. Op de wallekant stond op de linkermaasoever een kraan om de molens uit het water te takelen als er hoogwater dreigde of om onderhoud te kunnen plegen. De militaire bevelhebbers zagen daarin een gevaar en zwakte van de vesting. Reden om die obstakels te weren uit de rivier en eind zeventiende eeuw waren ze allemaal verdwenen. Daarvoor in de plaats kreeg Maastricht in 1705 een watermolen boven een smalle Maasgeul tussen westoever en een lang, smal eilandje voor die oever. Dat eilandje wordt met verschillende namen aangeduid, waarvan St. Anthoniuseiland waarschijnlijk een foutieve is. Zo heette sinds jaar en dag het grote eiland voor de oostoever al, dat ook met De Griend of Grijndt werd aangeduid. De andere naam voor ‘ons’ eilandje, de Kleine Green, zou dan eventueel als Kleine Griend gelezen kunnen worden.

Naor Bove

De werking van schipmolens.
Schipmolens werden aangedreven door een of meer schoepenraderen.
Er zijn in principe twee verschillende uitvoeringen: molens op twee pontons met een waterrad daartussen en molens op één ponton met één of twee schoepenraderen opzij.

Bij schipmolens is het waterrad naar verhouding breder dan bij watermolens, vanwege het geringe verval.
De molenas van het waterrad is verbonden met een verticaal draaiend tandwiel.
Dit drijft een loodrecht daarop staand rondsel aan, dat een verticale as in beweging brengt.
Hierover is de onderste molensteen (de ligger), die niet meedraait, gemonteerd.
De bovenste molensteen (de loper) is met een speciale constructie (het molenijzer) vast met de as verbonden.
Als de loper draait, schuren de aan de onderzijde daarin gekapte kerven langs de kerven op de bovenkant van de ligger.
Via een trechter wordt door het zogeheten kropgat het te malen materiaal toegevoerd.
Het maalsel dat ontstaat, wordt naar de buitenkant van de molenstenen afgevoerd.
Schipmolens op de Maas werden voor zover is na te gaan, gebruikt voor het malen van graan, of ze werden ingezet als volmolen.
Dat er ook mout, boekweit, bonen en erwten of andere zaken werden gemalen, ligt voor de hand, maar is niet aangetoond.

Twee kaarten van Maastricht met schipmolens.

Naor Bove

Bron: Molendatabase , Theo Bakker, MestreechOnline, Wikipedia, Lowtechmagazine,

eine terök