|
Sociéte Céramique |
Société Céramique
Sinds de aanleg van de eerste stadsmuren in 1318 was Wijck qua oppervlakte niet veranderd, en de enige plek binnen de ommuurde oostoever waar nog ruimte was om een onderneming te starten, was in de zuidwestelijke hoek van Wijck tegen de stadsomwalling aan. Wijnand Nicolaas Clermont werd geboren in 1802 en groeide op in een tijd tot Maastricht de eerst stap maakte tot een grote industrialisatie. Hij trouwde in 1829 met Adèle Elisabeth Chainaye. Eerst werkte hij samen met Petrus Regout en hadden ze in 1842 samen een geweerfabriek. Ook zaten ze samen in een commissie van spoorwegen, om te bestuderen van een spoorbaan aan te leggen tussen Maastricht en Aken. Verder had Clermont samen met N.A. Bosch in die tijd een zout en zeepfabriek in Wijck. Vanaf 1843 zat hij in de Gemeenteraad van Maastricht en in 1851 werd hij gekozen tot wethouder. Het succes van de fabrieken van Petrus Regout was aanleiding voor Clermont om zelf een aardewerkfabriek in Wijck te beginnen. Hij vroeg samen met schoonbroer Chris Chainaye in 1850 een vergunning aan om een aardewerkfabriek te vestigen, naast zijn zout en zeepfabriek. Die vergunning werd hem op 4 november door de Gedeputeerde Staten verleend. Het aardewerkfabriek werd nog binnen de vestigingswerken gebouwd en een ondergrondse gang (poterne) zorgde voor de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van de producten. Jèrôme Chainaye was alleen als financier bij de aardewerkfabriek betrokken. Het bedrijf ging in 1850 van start met 10 arbeiders maar had al i 1852 meer dan honderd mensen in dienst. Het fabriek had genoeg vakmensen in dienst en de meeste kwamen van het fabriek van Petrus Regout die daar weggekocht werden. Petrus Regout probeerde dat tegen te houden door de arbeiders contracten te laten tekenen zodat ze niet bij een andere aardewerkfabriek gingen werken. Het aantal arbeiders groeide in 1854 tot 245, maar en jaar later waren dat nog maar 185 arbeiders. Bij het overlijden van Jèrôme Chainaye verkeerde de fabriek door de recessie van 1857 aan de rand van een faillissement, de jaren erna stagneerde de verkoop en werd de financiële positie aangetast.
In het jaar 1859 had men een aantal Belgische financiers waaronde de Belgische ingenieur Guillaume Lambert gevonden om in het bedrijf te investeren. De onderneming werd nu in een commanditaire vennootschap omgezet. De naam van de fabriek werd nu: Société pour la fabrication des faïnces fines et produits céramiques de toute espèce,sous la raison sociale Guillaume,Lambert et Compagnie. De start van de nieuwe vennootschap was goed en men verkocht veel aardewerk naar Nederlands-Indië. Men plaatste in de fabriek een nieuwe stoommachine, maar men had nog veel oude voorraad van slechte kwaliteit aardewerk en men moest die voor weinig geld verkopen. Het fabriek was veranderd en men had veel schuld en men was bang tot ze failliet zouden gaan. In 1860 had de fabriek 1200 arbeiders. In een buitengewone vergadering van de aandeelhouders werd in 1863 besloten tot omzetting van een naamloze vennootschap. De fabrieksnaam werd gewijzigd in NV Société Céramique. Wijnant Clermont nam ontslag en benaderde A. Jaunez samen met zijn zoon Victor uit Metz, om de leiding van het fabriek over te nemen. Onder directie van Victor Jaunez (1863-1913), ingenieur P.J. Lengersdorff (1902-1915) en Edgar Michel (1915-1954) kwam Société Céramique tot grote bloei. De situatie die de heren Jaunez aantroffen was niet om naar huis te schrijven en het eerste jaar stond in het teken van repareren, uitbreiding en vernieuwing. Ook werd de werktijd van een arbeider vastgesteld tot 11 uur per dag in de zomer en 10.30 uur in de winter. Oude machines werden vernieuwd en men kocht in Engeland twee nieuwe persen voor de uitbreiding. In 1867 kocht men buiten de vesting land omdat de vestigingsmuren geleidelijk aan werden afgebroken.
Als in 1867 bij Koninklijk Besluit Maastricht de status van vestigingstad wordt ontnomen en men eindelijk toestemming verkrijgt om buiten de stadsmuren te bouwen, grijpt de gemeente deze kans met beide handen aan. In 1869 wordt de stadsmuur ter hoogte van de fabriek doorbroken, de grachten gedempt, het Parmabastion gesloopt en de bijbehorende versterkte garnizoensplaats gesloten. Société Céramique wordt de mogelijkheid geboden om enkele afzonderlijke percelen in Wijck te ruilen tegen de militaire terreinen die grensden aan het fabrieksterrein. De barakken worden in gebruik genomen, de rest van de grond wordt gebruikt voor de bouw van nieuwe, grotere ovens die parallel aan de Maas komen te liggen. Wanneer Maastricht het grondgebied van enkele naburige gemeentes, waaronder het dorpje Heugem, annexeert, profiteert ook de Société Céramique mee en krijgt zij de kans meer grond langs de Maas te verwerven. Met de verlichting schakelde men van olie en petroleum over op gas en men bouwde een fabriek om bakstenen te maken voor eigen gebruik en bouwde muren om de fabriek heen waarvan er nu nog aanwezig zijn. Maar het ging niet altijd zo goed met het fabriek omdat zij nog altijd verlies draaide. De aandeelhouders H. de Meeus, B. Dewandre, Ch. Gillot en E. de Haussy leende een bedrag van 260.000 francs aan het fabriek en zo werd een faillissement voorkomen. In 1872 trad Winand Clermont als lid van het bestuur af omdat zijn gezondheid slecht was. Langzaam ging het beter en vanaf 1880 groeide de fabriek uit tot een krachtige onderneming. Het aantal arbeiders steeg in 1866 tot 229, in 1871 tot 325 en tot 764 arbeiders in 1887. Vanaf dat moment voert de onderneming een bewuste grondpolitiek om alle grond langs de Maas te verwerven en zo concurrentie van andere keramiekfabrikanten uit te sluiten. Met de toenemende productie maakte men nu wel grote winsten en in het jaar 1891 melde men groots tot ze geen schuld meer hadden bij de bank. In 1907 werd het fabriek weer uitgebreid en men bouwde een nieuwe tunneloven op gas. In 1910 ging men over op elektriciteit en werden honderd nieuwe elektrische motors geplaatst. Vlak voor de eerste wereldoorlog werd een nieuwe divisie geplaatst, voor sanitair aardewerk de zogenaamde Division II. Toen werd ook de bekende Wiebengahal gebouwd, deze was gemaakt van gewapend beton dat in die tijd nieuw was in de bouw. Deze fabriek werd een grote concurrent van de Sphinx. Société Céramique produceerde gedegen en duurzaam huishoudelijk aardewerk en combineerde dit met een kunstzinnige vormgeving. Begin 20e eeuw breidde het bedrijf sterk uit. Vanaf 1912 produceerde men er ook sanitair aardewerk. Architect-constructeur J.G.Wiebenga bouwde hiervoor de eerste fabriekshal en ontwierp complex moderne fabriekshallen van het grote complex, gebouwd in de stijl van het Nieuwe Bouwen met een betonskelet en schaaldaken. |
|
Personeels drukkersafdeling Société Céramique 1900 Bron SHCL | Stoommachine Société Céramique 1920-1930 Bron SHCL |
Personeel Société Céramique Borden dompelen 1912, 4 arbeiders jonger dan 14 jaar Bron SHCL | Personeel Société Céramique Ontwerpafdeling 1912 Bron SHCL |
Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog raakte de Céramique in de problemen omdat de toevoer van Chinese klei stopte, hierdoor aan de snelle vooruitgang, waarvan tot op dat moment sprake was, abrupt een einde. Ook daarna werd het bedrijf door verslechterde economische omstandigheden tegengewerkt. Met de ontwikkeling van de afdeling vuurklei, de invoering van het parafeuprocedé en het verleggen van het accent naar sanitaire producten hield Société Céramique echter stand. Maar de concurrentie van de binnenlandse en buitenlandse keramiekfabricatie - in Maastricht alleen al had Société Céramique geduchte concurrentie van Sphinx en Mosa -, de goedkope productiemiddelen in andere landen zoals bijvoorbeeld China en Japan. In 1929 volgde opnieuw een uitbreiding. Op het gehele fabrieksterrein van ca 24 hectare telde men op een gegeven moment meer dan 20 fabrieksschoorstenen. De twee wereldoorlogen zorgde ervoor dat de onderneming het zwaar had en het terrein maar voor enkele jaren volledig en optimaal gebruikt kon worden. Na de bevrijding in 1945 gaat het de onderneming jarenlang voor de wind en steeg de vraag weer naar servies en sanitair en had men geluk dat het fabriek met de oorlog geen schade had geleden. In 1956 werd de naam veranderd Céramique Maastricht NV en werden twee nieuwe ovens in gebruik genomen om aan de stijgende vraag naar sanitair te voldoen. Het overleg in 1958 met de plaatselijke concurent en aartsrivaal 'De Sphinx' kwam dan ook voor veel mensen uit de lucht vallen, maar even later was de fusie een feit. De productie van huishoudelijk aardewerk op het terrein van de voormalige Société Céramique werd in 1963 beëindigd en men verhuisde de productie van aardewerk geleidelijk aan naar het Sphinxterrein aan de Boschstraat. Sphinx biedt ondertussen het terrein meerdere malen te koop aan. De directeuren Graaf C.A. de Meeus-d’Argenteuil en K. van Hindeloopen-Labberton werden in de directie van de nieuwe NV Sphinx-Céramique opgenomen. Hiermee kwam een einde aan het ruim honderdjarig bestaan van de Société Céramique, een Belgische onderneming op Hollands grondgebied. |
|
Fabriekscomplex met Wiebengahal 1912 bron SHCL | Fabriekscomplex 1930 - 1940 Bron SHCL |
De Société Céramique produceerde vooral
huishoudelijk gebruiksaardewerk en sieraardewerk.
De volgende serviesonderdelen zijn in de loop der tijden bij het bedrijf geproduceerd: diepe, platte en ontbijtborden, soepkoppen met schotels, soepterrines, opdienschalen, dekschalen, aspergeschalen, broodschalen, dienbladen, slabakken, slacouverts, kaasplanken (zeldzaam), kaasstolpen, vleesschaaltjes, botervloten, jampotjes met deksel, eierdopjes, zoutvaatjes, bekers, kop en schotels, mocca kop en schotels (zeldzaam), theepotten, koffiepotten, melkkannen, suikerpotten, dessertbordjes, gebakstellen, bonbonschaaltjes, koektrommels, theelichtjes en asbakken (met reclame).De fabriek heeft ook veel lampetstellen geproduceerd. Een lampetstel was een badkamerset voor de wastafel en bestond uit een waskom, waterkan, zeep- en kammenbakje, soms ook met een po. Er zijn honderden verschillende lampetstellen gemaakt door de fabriek, in veel verschillende vormen en motieven. De vorm van het stel staat vaak onder op de kan of de schaal, in reliëf. Enkele voorbeelden van lampetstelmodellen zijn:Utrecht, Leiden, 's-Gravenhage en Amstel. |
|
Er zijn enkele gebouwen en stukken muur die herinneringen van het
Sociéte Céramique levend houden en dat zijn: De Biscuithal, (ook wel bordenhal genoemd) is samen met de Wiebengahal en de Villa Jaunez het industriële restant van de Sphinx fabrieken. De in baksteen uitgevoerde hal heeft inmiddels een markante ligging aan de Maas; omringd door gerestaureerde 14e en 16e eeuwse vestingmuren. Dat alles begeleid door een waterpartij met een referentie aan de oude grachtenmuren. De naam Biscuithal is een verwijzing naar de periode waarin de hal voor het decoreren van aardewerk werd gebruikt. Om het duurdere decoratiehandwerk beter te beschermen werd dit bij voorkeur op het nog ongeglazuurde aardewerk, het zogenaamde "biscuit" aangebracht. De Wiebengahal, deze was onderdeel van het Wiebengacomplex, dat bestond uit een hoog, veelbeukig productiegebouw met een oven waarin het keramiek gebakken werd, een glazuurhal met een oven voor de tweede brand, en een generatorgasfabriek die voor de brandstof zorgde. Het werd in 1912 gebouwd door architect en constructeur Jan Gerko Wiebenga ten behoeve van de sanitairproductie. De woningwet van 1902 had de vraag naar sanitair enorm doen toenemen. Het Wiebengacomplex maakte deel uit van de uitbreiding van de fabriek aan de zuidzijde van het terrein. De Villa Jaunez die bestaat uit baksteen met de voorgevel aan de maaszijde en gebouwd is door Victor Jaunez zoon van A. Jaunez die enkel twee jaren directeur was van Céramique. Dan nog de muren met muurpoorten opgetrokken uit baksteen en een Muurornament van de Maastrichtse Watermaatschappij die nog alleen te vinden zijn op de Heugemerweg die rondom het gehele terrein van de Société Céramique hebben gelegen, het hele 24 hectare grote terrein. Op de rechtse foto's ziet u de oude en de nieuwe situatie, Bron SHCL en Mestreechtersteerke. |
|
Labels van Société Céramique door de jaren heen. |
|
Bron: website SHCL, Mestreechtenere, Wikipedia, Kunstbus. Foto SHCL, Wikimedia, RCE |