WIST
JE DAT....
… de vestingstad Maastricht in tijd van nood als toevluchtsoord voor
de omgeving diende ?
Veel abdijen en kloosters in de omgeving van Maastricht bezaten in
de stad een huis, dat ‘refugie’ of ‘poort’ werd genoemd. Een
dergelijk huis diende in de eerste plaats als toevluchtsoord in tijd
van nood. De muren van een kasteel of klooster boden de bewoners
weliswaar enige bescherming, maar het was verstandig ook nog over
een verblijf binnen de veilige stadsmuren te beschikken. Niet enkel
personen vonden er onderdak, ook kostbaarheden en archieven konden
daar worden opgeslagen. Bovendien was zo’n huis ook gemakkelijk als
men voor zaken in de stad moest zijn. Voorbeelden van dergelijke
huizen van kloosters en abdijen in de stad zijn de Poort van
Munsterbilzen (thans Hof van Tilly) aan de Grote Gracht, de Poort
van Houthem-Sint Gerlach in de Stokstraat, de Poort
van Herkenrode op de Kommel en de Poort van Hocht (‘Hochterpoort’)
aan de Boschstraat (thans in gebruik door het Leger des Heils).
Ook een twintigtal adellijke geslachten uit de omgeving hadden in
Maastricht een toevluchthuis, zoals de families Van Gulpen, Van
Haren, Van Gaveren, Van Gronsveld, Van Holset, Van Rekem, van
Rimborch en vele anderen. Bekend zijn de Poort van Haren in de
Spilstraat en de imposante Poort van Beusdael aan de Hoogbrugstraat
die lange tijd dienst deed als refugiehuis van de heren van het
kasteel Beusdael (Sippenaeken).
Voor plattelandsboeren gold de stad eveneens als toevluchtsoord. In
onrustige tijden dreven zij hun vee binnen de muren en lieten het
grazen op de onbetreden taluds van de vestingwerken. Met name het
gebied tussen de Maagdendries en de Boschpoort was lange tijd zo dun
bebouwd dat een paar duizend vluchtelingen erbij weinig tot geen
verschil maakte.
Op de afbeelding de Poort van Beusdael aan de Hoogbrugstraat
omstreeks 1910. |