|
Edmond Jaspar (Kint geer uuch eige stad !) |
In 1946 verloor Maastricht een man die recht sprak. Hij deed dit niet alleen in zijn beroep, maar ook als schrijver in het Maastrichtse dialect. Bij raadsbesluit van 22 april 1952 werd een straat naar hem genoemd in de nieuwe buurt tussen de Bilserbaan, de Sint Lucassingel en de Brusselseweg. Edmond Jaspar werd op 17 oktober 1872 geboren als zoon van Jacques Jaspar en Antoinette Startz aan de Onze Lieve Vrouwewal nummer 7. Zijn middelbare schoolopleiding volgde hij aan het gymnasium en vervolgens vertrok hij naar Amsterdam om er rechten te studeren. Na een heel plezierige studententijd, wist hij deze studie toch nog succesvol af te ronden en promoveerde in 1896 op de studie: ‘Bewijskracht der gerechtelijke bekentenis in een later geding’. Hij keerde terug naar zijn geboortestad en vestigde zich hier als advocaat. In 1900 trouwde hij met Marie Marres, dochter van bierbrouwer Eugène Marres en Rosalie Roebroeck uit de Plankstraat. Het echtpaar kreeg drie zonen en drie dochters. Aanvankelijk woonde het gezin aan de Papenstraat nummer 8, maar vanaf 1906 aan het Henric van Veldekeplein 20, in de fraaie hoek naast het voormalige gebouw van de Mastreechter Staar. Op 7 maart 1910 werd Edmond benoemd tot kantonrechter en bekleedde deze functie tot 31 december 1941. Tot zijn groot leedwezen kreeg hij toen – een jaar eerder dan hij gehoopt had - eervol ontslag tengevolge van de door de Duitse bezetter vervroegde leeftijdsgrens. Niettegenstaande zijn lidmaatschap van vele verenigingen en instellingen hield Jaspar zich angstvallig ver van de lokale politiek. Zelf zei hij hierover: “De polletiek is ’n slebrik, boe meinigein de nek op brik”. Op de eerste plaats was hij jurist. Als kantonrechter was hij in Maastricht heel goed op zijn plaats omdat hij als Maastrichtenaar de aard van de bevolking aanvoelde en dialect sprekende beklaagden of getuigen ondanks de verschillen van tongval volkomen begreep. Voor hem was het geen raadsel, toen een getuige verklaarde, dat de kamer “mèt heite luter waor gesjrôb”, wel voor een collega uit het noorden. In zijn werk was hij een persoonlijkheid. Onder andere was hij jarenlang lid van de Commissie van toezicht op de Notarissen en in 1944 na de bevrijding benoemde het militair Gezag hem tot lid van de Commissie tot zuivering van de leden der rechtelijke macht in het arrondissement Maastricht. Zijn tweede grote passie was het Maastrichtse dialect. Wat heel eenvoudig begonnen was met versjes in de huiselijke kring groeide bijna uit tot een wetenschappelijke studie, toen hij kennis maakte met het ‘Handboek der Nederlandsche taal’ van Van Ginneken (1913) en de ‘Regenboogkleuren van Nederlands taal’ van Endepols van Van Ginneken (1917). Zijn idee om een boek over het Maastrichts samen te stellen is echter bij een idee gebleven. De eisen van Van Ginneken waren zo hoog, dat ze nauwelijks uitvoerbaar waren. Daarom probeerde hij het op een andere manier, die meer succes had. Hij schreef allerlei bijdragen voor het tijdschrift van de ‘Veldeke’-vereniging, waar hij voorzitter was geworden, en hield tot ver buiten Maastricht lezingen over het dialect. Ook voor de radio was hij geen onbekende en deze bekendheid bracht hem zelfs tot in Nederlands Indië. Zijn bekendste publicatie is het boek ‘Kint geer eur eige stad?’, oorspronkelijk een serie van 87 artikelen, verschenen in het weekblad ‘Veritas’. Het gaat om een verzameling van historische bijzonderheden van Maastricht, “bijeingezeumerd oet allerlei bronne, miestal zoonder die bronne krities te bestudere (daoveur bin iech geine vakmaan en had iech ouch trouwens geinen tied”, verklaart hij zelf ‘Aon de lezer’. Popularisering in de goede zin van het woord van de rijke geschiedenis van het oude ‘Treech’ was zijn bedoeling en, daarin was hij geslaagd. Een ander bekend werk is zijn verzameling gedichten uitgegeven onder de titel: ‘Bonte Blomme’. Ook heeft hij goed werk gedaan door de verspreide stukken proza van Olterdissen te verzamelen, te rangschikken en, voorzien van een inleiding en een alfabetische woordenlijst, uit te geven. Verder vervulde hij nog allerlei tijdelijke functies, zoals voorzitter van het Comité, dat een prijsvraag uitschreef ‘ten einde de figuur van Veldeke nader tot het publiek te brengen en een karakteristiek gedeelte van Veldeke’s werk gemeengoed te maken’ en meteen het plan op tafel bracht tot het plaatsen van een gedenkteken ter ere van de eerste Nederlandse dichter. Het beeld was een schepping van Charles Vos en werd op 10 september 1934 aan het Henric van Veldekeplein onthuld. Voor al zijn werk werd hij in 1921 benoemd tot Officier in de orde van Oranje Nassau en in 1937 tot ridder van de Nederlandse Leeuw. Ook was hij erelid van de ‘Mastreechter Staar’. Jaspar overleed op 7 augustus 1946 en werd onder grote belangstelling vanuit de Sint-Servaaskerk begraven. |
|
In het ‘Veldeke’-nummer van oktober/november 1946 herdacht Harie Loontjens Edmond Jaspar als volgt: IN MEMORIAM DR. E. JASPAR
Noe rös dee moond, die zoeväöl sjoens kos zègke, Noe rös dee geis, dee leefde veur zien stad, Noe rös dat oug wat foonkelend kôs leechte … God reep häöm op en alles wat Heer sjreef en diechde blijf us achter Es rillekwie gevat in stareleech En gouwe zon vaan levensvräög en blijheid Want heer waor … ‘ne maan vaan Treech! Heer zaog zien stad in al häör sjoenheid En snôpde aon häör taol wie aon ’n riepe pees; Heer zóng zie leed op häör op alle wijze Vaan wie zie is, zie waor en is gewees, Heer reep de lui hun stad te liere kinne En zeumerde in blajer en in beuk, Of fiezelde oettrein häör deepste weze En goeid’ apaart e leech op de vergete heuk, Heer doog d’aw tije veur us bleuie En struijde “Boonte blomme” um us heer; Heer bleef tot op ’t lètste vaan zie leve Zoe wie ‘r altied waor: Mastreechteneer. |
Edmond Jaspar bij zijn 25-jarig jubileum als kantonrechter in 1935. Bron RHCL Archiefsprokkels
|
Bron:Website,Wikipedia, Mestreechtenere, DBNL, Zicht op Maastricht, Foto's Edmond Jaspar, Beeld Henric Veldeke en boekomslag, |
|