|
Bonnefantenklooster (Bonnefantenklooster) |
Een klooster 'tot vercieringe onser stadt' Op 7 juli 1627 werd het klooster van de zusters Sepulchrijnen, de zusters van het Heilige Graf, gesticht in Maastricht 'tot merckelijke verciering der voorseide onser stadt die aldaer omtrent is seer desolaet'. De zusters werden naar het Luikse Sepulchrijnenklooster Sainte Elisabeth des bons enfants genoemd: les dames des bons enfants, vrouwen die zich om de opvoeding van de aan hen toevertrouwde kindertjes tot 'bons enfants' (goede kinderen) bekommerden. Deze naam komt in Luik al in 1254 voor. De naam Bonnefanten is er een verbastering van. De zusters droegen een zwart habijt met daarop een patriarchaal kruis met dubbele dwarsbalk.
in december 1626 had de priorin van een
Sepulchrijnenklooster in Visé toestemming gekregen voor een
kloosterstichting binnen de Maastrichtse stadsmuren. In juli 1627
namen een vijftal zusters en priorin Helena van Enckvoert hun intrek
in het klooster, dat nog in aanbouw was op de hoek van de huidige
Bonnefantenstraat en de Kakeberg, bij de oude Lenculenpoort,
weliswaar tegen de buitenkant van de eerste stadsmuur, maar binnen
het gebied dat werd omsloten door de tweede stadsmuur. Het klooster
werd gebouwd op een open terrein dicht bij de Jeker gelegen, dat
voor de textielnijverheid werd aangewend en toentertijd nog glooiend
afliep na Pas in 1661 werd de kapel van het kloostercomplex gebouwd. Helaas legden felle branden in het rampjaar 1672 tot drie keer toe het klooster in de as. Na de eerste brand, die in de avond van 4 januari uitbrak, stonden van de refter (eetzaal), de keuken en de pandhof alleen nog de muren overeind. Bij een tweede brand 16 dagen later begon het vuur in de toren van de kapel en gingen de kapel en de bakkerij in vlammen op. Tijdens een derde brand in de avond van 29 januari werden de koeienstal en het resterende deel van het klooster totaal verwoest. Alle drie de branden lijken het resultaat van brandstichting te zijn geweest. Kostbaar zilverwerk, meubilair, kledingstukken en linnengoed... het ging allemaal in de vlammen verloren. De schamele resten van het klooster waarin de zusters huisden, werden een jaar later (1673) onder vuur genomen tijdens een belegering van de stad. Herbouw werd aanvankelijk niet overwogen, waarschijnlijk uit geldgebrek. Bovendien was het niet zo'n gunstige tijd voor kloosterbouw omdat de Fransen de stad bezetten van 1673 tot 1678. |
||
Veertien jaar na de verwoestende branden (1686) werd de eerste steen gelegd voor de nieuwbouw van kerk en klooster. Centraal kwam een rechthoekige binnenhof te liggen. Weer een decennium later (1696) was de zuidvleugel gereed met daarin de refter en de keuken. Op een enkele plaats zijn in die wand mergelstenen speklagen tussen de baksteen zichtbaar. In hetzelfde jaar werd de oostvleugel gebouwd, links van de huidige ingang met diverse spreekkamers. Daarin waren ook de stallen en de brouwerij ondergebracht. De nieuwe kloosterruimten werden ten slotte in 1697 ingezegend. De carré van de binnenhof
werd gecompleteerd door de westgevel uit 1707 in aansluiting op de
apsis van de kerk. In deze vleugel waren het werkhuis en de
ziekenkamers ondergebracht. Op de eerste verdieping lagen de
kloostercellen. Elke cel had een venster dat uitzag op de
kloostertuin. De herbouw van de kerk verliep niet al te gemakkelijk.
Nadat men eraan begonnen was in 1686 of 1688, de exacte
bouwdatum is niet bekend, moest in 1708 de dan bestaande 'timmerragie'
(houtwerk) van de voorgevel om onbekende reden worden afgebroken. OP
14 december van dat jaar kreeg bouwmeester Gilles Doyen de opdracht
voor de bouw van een nieuwe kerk. Pas in maart 1709 werd de eers De muur van de kloostertuin sloot aan op de oostelijke gevelwand en liep voorts zuidwestelijk langs de Bonnenfantenstraat naar het noorden afbuigend. Hij omsloot de tuin en de boomgaard van het klooster. Die namen ongeveer de hele ruimte van het huidige Academieplein in beslag, in aansluiting op de westelijke gevel. Achter in de tuin stond ooit een huis voor dames die bij het klooster in de kost waren. Het is niet bekend waar zich de school en de woonruimte voor de pensionaires bevonden. |
||
![]() |
![]() |
|
KLOOSTER WORDT WOONKAZERNE:
Het was zonder meer de grootste kazerne van de
garnizoensstad Maastricht in de negentiende eeuw. Circa 1875 waren
er zo'n 375 militairen in gehuisvest - sommigen woonden er zelfs met
hun gezinnen- en was het Rijk weer eigenaar van het complex. In de
loop van de negentiende eeuw was er een vloer in het schip van de
kerk gelegd, zodat er twee ruime zalen ontstonden boven elkaar. De
vloer rustte in de benedenzaal op twee dwars geplaatste muren, die
de benedenzaal weer in drie ruimten verdeelden. De kloostertuin werd
veranderd in een moestuin en op het achterplein was een geweermaker
gevestigd. Gedurende de negentiende eeuw werden enkele lokalen voor
onderwijs, waarsch
Daarna werd de kerkruimte voorlopig bestemd tot
vergaderruimte (1923) voor de Rooms Katholieke Militaire Vereniging
en deels ook voor de Koninklijke Harmonie. Rond die tijd liet de
wethouder van Sociale Aangelegenheden zijn oog vallen op het
leegstaande kazerneklooster en vroeg de directeur van de Bouw- en
Woningtoezicht het te verbouwen tot 'woonkazerne'. In alle ernst
schreef deze laatste: 'Het gebouw (is) geheel ingericht om als
menschenpakhuis gebruikt te worden.' Eer werden tenslotte 43 tot
34 'woningen' in het gebouw gerealiseerd met minimaal comfort.
Cementplaten werden als scheidingswanden geplaatst tussen de
woningen, omdat men vreesde dat houten platen een al te voor de hand
liggende verzamelplaats voor wandluizen en ander ongedierte zouden
zijn. Er waren woningen bij met vertrekken die geen verbinding
hadden met de buitenlucht of die één toilet moesten delen met de
naburige woning. Het klooster was in 1924 overgegaan in handen van
de gemeente en stond vanaf dat jaar bekend als een beruchte
huurk In 1928 bleek er huurderving te zijn van zestien woningen; nog een jaar later werden 29 woningen niet meer verhuurd. Ze waren volkomen uitgewoond en onbewoonbaar verklaard. Ten slotte volgde gehel ontruiming van de woonkazerne. De ontruiming was voltooid op 23 april 1930. In datzelfde jaar kreeg architect Willem Sprenger de opdracht een restauratieplan op te stellen.
|
||
KLOOSTER WORDT MUSEUM:
De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg liet
direct (1930) weten geen cent rijkssubsidie te willen besteden aan
een complex dat zo onherkenbaar gewijzigd was, zij het dat de
commissie de monumentale status van de kerk wel wilde onderlijnen.
Drie jaar later presenteerde Sprenger dan ook een plan dat alleen
voorzag in restauratie v
Vijf jaar later war er niemand die dacht aan
huisvesting van de Kunstnijverheidsschool in het Bonnefantencomplex.
De benodigde verbouwing zou het karakter van het gebouw al te zeer
aantasten, dacht men. Intussen bood het complex onderdak aan de
beeldend kunstenaars Daan Wildschut en Charles Eyck. Behalve een
atelierruimte had Wildschut zijn gezin ook metterwoon in enkele
ruimten in het complex gehuisvest, zo meldde hij in oktober
1945 aan de gemeente, om nog verder gaand vernielingen te voorkomen.
Hun verblijf was niet van lange duur, want weer twee jaar later, in
1947, gingen de eerste werkzaamheden van start om het gehele complex
te restaureren en was de herbestemming van het klooster en de kerk
vastgesteld. Het bouwwerk zou als museum worden ingericht om er de
collectie van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Museum in
onder te brengen. Immers in november 1946 had de gemeente
uiteindelijk besloten het gehele complex te restaureren met als
definitief doel de huisvesting van het museum. Ir. Frans Dingemans
maakte de plannen voor een restauratie in drie fasen die in 1949
voltooid moesten zijn. De kunstenaars vertrokken inmiddels uit de
kerk, Charles Eyck als laatste in 1948. De restauratie ging van
start met de vleugel langs de Bonnenfantenstraat, de zuidvleugel en
dat deel van het klooster dat tegen de kerk aan was gebouwd.
Voorlopig werden de kerk en de westvleugel nog niet gerestaureerd.
In de winter van 1950 werd de restauratie stil gelegd. Pas circa
achttien jaar later zou ze worden hervat.
Het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap huurde het nog niet geheel gerestaureerde complex in 1951. Het museum opende zijn poorten in 1952. Twee jaar eerder hadden er diverse veranderingen in kerk en klooster plaatsgevonden. Eerder was een vloerdeel van de entree tot de oostvleugel van het klooster verlaagd. Hierdoor moet de kelder onder deze vleugel gedicht zijn of weggehaald zijn. De trappen bij de kruising van de oost- en de zuidvleugel en in de westvleugel tegen de kerk werden verwijderd. Tevens werd de vloer van de eerste verdieping van de oostvleugel verlaagd. Het hele restauratieplan bleef onvoltooid. Wel werden er in de tweede helft van de jaren 1950 nog diverse wijzigingen aangebracht. Zo werden in 1955-1956 vitrines aangebracht in de binnenmuren van de pandgang en werd in 1957 een buitentrap naar de kelder van de centrale verwarming geplaatst. In de vroege jaren zestig (1963) werd een aanbouw aan de oostvleugel gerealiseerd voor het secretariaat van het museum.
Vijf jaar later in oktober 1968 werden de
restauratiewerkzaamheden eindelijk voortgezet onder leiding van
architect Gerald Snelders, waarbij een grafkelder met 54 grafnissen
werd ontdekt onder de kerk. Drie jaar duurde de restauratiecampagne |
||
![]() |
![]() |
|
In 1974 ging de medische faculteit Maastricht van start. in 1976 werd dat de faculteit der Geneeskunde van de Rijksuniversiteit Limburg (RUL). In 1980 kwam daar de studierichting Sociale Gezondheidkunde bij, die binnen de Algemene Faculteit werd ontwikkeld. De onderwijsvoorzieningen voor beide faculteiten werden aanvankelijk ondergebracht in het pand Tongersestraat 53, het voormalige Jezuïetenklooster. Daar werd een beperkt aantal onderwijsgroepskamers ingericht, een studielandschap en een beperkt aantal skillslab-ruimten. De bibliotheek was van geringe omvang: boeken en tijdschriften stonden opgesteld in het studielandschap. In 1977 werd duidelijk dat uiterlijk twee jaar later in september 1979 een veel uitgebreider behuizing nodig was voor het studielandschap en de bibliotheek. Op 31 augustus 1977 besloot de Universiteitsraad om bij het toekomstig huisvestingsbeleid voor vestigingen van de universiteit in de binnenstad van Maastricht te kiezen. Mede oorzaak van dit besluit was dat het toen niet mogelijk was om op het Randwijckterrein nieuwbouw te realiseren. Het lag dan ook voor de hand om de noodzakelijke huisvestingsuitbreiding te zoeken in het zuidwestelijke deel van de binnenstad.
In 1977 kwam hiervoor een drietal locaties in
aanmerking: het leegstaande Kruisherenklooster, het
Nieuwenhofklooster dat nog niet helemaal buiten gebruik was en het
Bonnefantenklooster. Het museum ontwikkelde op dat moment plannen om
in het (anno 2005 gesloopte) Entre Deux-complex zijn intrek te nemen
in het leegstaande pand van het warenhuis Grand Bazaar. In overleg
met de eigenaar, de Gemeente Maastricht, en het ministerie van
Onderwijs besloot de universiteit het Bonnefantencomplex te huren in
augustus 1979, als het museum verhuisd zou zijn . Een verbouwing ten
behoeve van de huisvesting van de universiteit was onvermijdelijk.
De verbouwing kon slechts van beperkte omvang zijn.
In 1983, toen het eerste gebouw van de UM op het Randwijckterrein in gebruk werd genomen, verhuisde de medisch bibliotheek vanuit het Bonnenfantencomplex naar het pand Peter Debeyeplein 1. De ruimte die daardoor vrij kwam, werd vervolgens bestemd tot bibliotheek- en studielandschap voor de faculteiten der Rechtsgeleerdheid en der Econmische Wetenschappen en Bedrijfskunde. In oktober 1985 ging de minister van O&W, Wim Deetman, akkoord met het plan tot definitieve huisvesting van de UM in de binnenstad. Dat besluit betekende groen licht voor de aankoop van het Bonnefantencomplex van de Gemeente Maastricht in april 1987. In hetzelfde jaar bleek het noodzakelijk de opslagzolder boven de kapel totr studielandschap te verbouwen naar een ontwerp van architect Jo Coenen. Ook werd toen de uitleenbalie en de catalogusruimte opnieuw vormgegeven. Omstreeks 1990 werd duidelijk dat de bibliotheek en het studielandschap in het complex snel te klein zouden worden voor het groeiend aantal medewerkers en studenten in de binnenstad. In overleg met de stedenbouwkundigen van de Gemeente en de verantwoordelijke wethouder werden alle mogelijkheden tot uitbreiding van het kloostercomplex onderzocht: uitbreiding in de hoogte, in de breedte (naar het academieplein) en in de diepte. Dat bood geen soelaas. Elk voorstel zou tot een ontoelaatbare aantasting van het gebouw en de directe omgeving leiden. Ten slotte werd in overleg met de wethouder en de architect Coenen toch een oplossing gevonden. De universiteit zou haar 'binnenstadsbibliotheek' huisvesten in het pand van de stadsbibliotheek aan de Grote Looiersstraat/ Inmiddels was immers voor de stadsbibliotheek nieuwbouw gepland in het Centre Céramique. Thans heeft het oude Bonnefantenklooster een uitstekende herbestemming gekregen. |
||
KLOOSTER IN MONUMENTENTAAL:
Wat is er thans nog aan monumentale restanten te
bewonderen in het Bonnefantencomplex? In wezen is de
achttiende-eeuwse kloosterlijke structuur van een binnenhof
geflankeerd door een kerk en overige kloostergebouwen tot op heden
gehandhaafd. Aan het exterieur is nog veel van de oorspronkelijke
situatie te herkennen. Zo staan binnen- en buitenwanden van het
complex nog steeds op dezelfde plaats. De vormentaal, waarin Gilles
Doyen de façade van zijn kerk heeft ontworpen, mag dan men
classicistisch noemen. Men herkent nu nog de vier Ionische
pilasters, die d
Toegang tot het klooster gaf de nog steeds
bestaande uit 1696 daterende ronde poort in de oostgevel, waarin de
originele kruisvensters zijn hersteld. Slechts vijf meter van het
eerste gedeelte van de schuin op de oostgevel aansluitende gevelwand
die langs de Bonnefantenstraat loopt, is nog origineel. Aan deze
zijde van het gebouw zijn wel nog speklagen te zien. Deze inmiddels
ook al weer grauw geworden, maar van oorsprong gele mergellagen
tussen de roodbruinen baksteen geven karakteristiek kleur aan de
wand. Ze herinneren aan de Maaslandse renaissancestijl, zoals di
In het interieur heeft de tand des tijds meer
toegeslagen dan in het exterieur. Uit de bewoningsgeschiedenis is
wel gebleken waarom dat zo is. Slechts in grote lijnen is het
oorspronkelijke plan nog te herkennen. De houten vloeren op de
eerste en tw
In de achtergevel aan het Academieplein is een wapensteen te bewonderen van Claude Frederik, graaf van 't Serclaes en van Tilly. Het alliantiewapen is van zijn echtgenote Anna Antoinette, gravin van Aspremont, Lynden en Reckheim. De twee schilden zijn bedekt met een kroon, die behoort bij een grafelijke titel, met dekkleden en wapentrofeeën. De wapensteen is mogelijk afkomstig van het huis van Tilly, gelegen achter het pand Grote Gracht 90. |
||
![]() |
![]() |
|
|
||
Bron: boek Monumenten UM 2006bisbn90-9020223-4, Mestreechonline, Foto's zwartwit Monumentenzorg, kleur Mestreechtersteerke. |