Begijnen in 't Plantsoen

(falieklooster)

 

 

Falieklooster, Begijnen in het Plantsoen:

Falieklooster:

Overgebleven gedeelte van klooster uit 1647 gebouwd in de renaissance stijl, Faliezusters of Feilzusters genoemd naar de "falie"of grote omslagdoek.

Rond 1470 vestigde de Faliezusters in Maastricht, zij kregen een huis toegewezen naast de pater Vinktoren. De naam Falie heeft betrekking op het rechthoekig stuk zwarte wollen stof dat over hoofd en schouder gedragen werd. In het jaar 1674 begonnen de zusters met de bouw van het huidige klooster. De zusters hielden zich hoofdzakelijk bezig met de verpleging van de zieken. De orde verviel geleidelijk aan in armoede, in het jaar 1796 werd het klooster opgeheven.

Tot aan de Franse revolutie (1789-1795) krioelde het in Maastricht van kloosters, grote en kleinere, voor mannen en voor vrouwen, welvarende en noodlijdende. De kovels en habijten van de kloosterlingen stoffeerden de straten en de jaarlijkse processies gaven een staalkaart te zien van de in hun ordensdracht voortschrijdende communiteiten.

 

Zo'n beetje in een hoek, tegen de omwalling aan, woonden in de Sulsruwe, die later Begijnenstraatje zou heten, de Faliezusters. Aanvankelijk in een huis, genaamd de Poort van Pietersheim, dat hun geschonken was door de grafelijke familie de Merode. Tot in onze dagen woonde die op het Kasteel Pietersheim te Lanaken. Meerdere adellijke geslachten, die verblijf hielden op kastelen in de omtrek, hadden in Maastricht een z.g. refugiehuis. Daar konden zij zich veilig stellen, wanneer het op het platteland niet veilig was. Het Begijnenstraatje, destijds niet meer dan een steegje, zag er toch wel enigszins anders uit dan nu. Een plantsoen was er niet, ook geen school of toegang tot het bejaardenhuis. De tweede omwalling sloot het af, maar zonder Poort Waarachtig nog. Wel was er de Pater Vinktoren die toen nog niet zijn foutieve naam droeg, maar 'Thorne achter die Swestern' heette. De Jeker had nog een andere bedding, die naderhand verlegd werd tbv de school. Wel draaide er al een molen, die in de vorige eeuw 'Schorsmolen de Vijf Koppen' heette. De plaats van het molenrad is nog zichtbaar. Ook de gebouwen aan het Rijksarchief waren er al, maar daar woonden de Minderbroeders met een veel groter convent dan de nonnetjes van Sint Katharinadal, zoals het kloostertje heette.

De Begijnen droegen een falie, een soort sluier, waarmee ze op straat hun gezicht moesten bedekken. vandaar de naam Faliezusters. Ze vestigden zich in de 14e eeuw en waren, bij order van de stadsmagistraat, verplicht in tijden van epidemieën de zieken te verplegen. Tot grote bloei zijn zij niet gekomen. Door nalatigheid in het bestuur en een brand, waarbij ook de archieven verloren gingen, verviel de communiteit tot grote armoede. Zij was niet dan met een grote moeite in staat een klein klooster op te bouwen met een kloosterkapel, die haaks stond op het nog bestaande gebouw aan de zijde van de Pater Vinktoren.

Wat er nog van over is vormt nu met zijn kruisramen, trapgeveltjes, de daklijst met consoles en hardstenen omlijsting van de vensters, die een constructie van het einde van de 17e eeuw verraden, een schilderachtig geheel, vooral nadat er huidige plantsoen is aangelegd.

Bij opheffing van het convent in 1796 bevonden zich de priorin  Thérčse Stevens met vijf zusters en een novice, die, daar de inkomsten niet toereikend waren om in hun onderhoud te voorzien, verplicht waren van hun handenarbeid te leven. De nonnen verdwenen en de gebouwen werden zoals meerdere kloostergebouwen in Maastricht , kazerne. De Falikazerne werd verblijfplaats voor een compagnie genietroepen.

Nadien werd het complex eigendom van de gemeente en diende als huisvesting van politieagenten, die toen nog 'dienders' genoemd werden. Het kerkje werd afgebroken in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Een enkele grafsteen, ingemetseld bij de Pater Vinktoren, is het enige wat nog overbleef. Hij vertoont het opschrift 'Hier light begraven Sr.Maria Francxen, moeder dese convents starf den 4 iana 1714'.

 

In de gedichtenbundel Bonte Blomme schreef wijlen dr.Edm.Jaspar een alleraardigst gedicht, onder de titel Ballaad, waarin hij de ontmoeting in donkere nacht beschrijft van een agent met een faliezuster. Daarin beklaagt de laatste zich, dat in haar voormailg klooster nu 'nen deendersabel hong, boe iers Selvruike stong', en 'boe veer Kneejde in gebed, ligk noe 'n liberaal gezet'. De politieman troost het begijntje dan met de woorden:

Truus uuch! eine souvenier helt me in Mastreech toch nog in ier;

'Dat zien eur faaljes. wie me zeet;

want krijg ins iemand e pak sleeg;

daan zeet me in eus good Mastreech;

(iech hoort het zellef nog dees daog)

dat heer ers op z'n faalje kraog',

 

Oudere Maastrichtenaren zullen zich de grote peervormige tuinvaas herinneren, die gevuld met bloemen eertijds het plantsoentje opfleurde. Deze vaas, versierd met gebeeldhouwde engelenkopjes, vormde in de 17e eeuw het middenstuk van de fontein, midden op het Vrijthof. Ze ving het water op van de St.Servaasbron in Biesland, dat door houten pijpleidingen naar de stad werd gevoerd. Na talrijke mislukkingen, vooral met de watertoevoer, is ze opgeruimd. De vaas kwam terecht op een puinhoop op de stadsblekerij in de Bogaardenstraat, waar ze ontdekt werd door de plaatselijke geschiedvorser J.Schaepkens van Riempst Sr. Door zijn toedoen werd hij geplaatst in het plantsoen van de inmiddels verbrede Begijnstraat, waar ze intussen weer verdwenen is.

Nao Bove

bron: Maastrichtse Monumententaal Fons van Hees cz uitgeverij corrie zelen ISBN 9062805833,  foto's MestreechterSteerke

eine terök