Helpoort

 

De Helpoort (Hoogbruggepoort)

De Helpoort is de oudste stadspoort van Nederland, de poort is gebouwd in Het Pesthuis, zoals het in de volksmond wordt genoemd. De poort is opgetrokken in kolen-zandsteen, een expressief gesteente dat het weerbare karakter van de Helpoort in belangrijke mate versterkt. De Helpoort kon oorspronkelijk met een dubbele vleugelpoort worden afgesloten. Bovendien was er een valhek aangebracht, boven de poortdoorgang zien we een erker. In de bodem van die uitbouw zaten vroeger werpgaten, daardoor kon men de vijand van bovenaf belagen. Tevens boden die gaten de mogelijkheid een brand voor de poort te blussen.

De Helpoort is vernoemd naar een huis  'in de helle' die naam wordt veel duidelijker als men bedenkt dat in het straatje achter de poort eertijds de rosse buurt was waar men 'hel en verdoemenis' over zich afriep.(Mythe), waarschijnlijker is dat  "De naam Helpoort ontstond pas in de achttiende eeuw en is waarschijnlijk ontleend aan het nabij gelegen huis: "In de Helle": deze huisnaam komt vaker voor bij smederijen en bakkerijen".

Het jaar 1229 n.c. In dat jaar kregen de Maastrichtenaren van Hendrik 1, officieel het recht om hun stad te ommuren. De Helpoort maakt deel uit van de eerste omwalling, deze omwalling had een lengte van c.a 2500 meter. Deze poort is ruim twee eeuwen lang in gebruik geweest als verdedigingswerk.

De eerste ommuring bleek te krap en men begon even ten westen van de Helpoort met de bouw van een tweede ommuring. Eind 14e eeuw was deze tweede ommuring voltooid. In de loop der jaren/eeuwen besloot de Jeker anders te gaan lopen waardoor deze meer van de stadsmuur afdraaide, hierdoor werd de poort niet meer direct beschermd door een 'gracht'. Om dit probleem te verhelpen werd de ommuring van de Nieuwstad gebouwd, die geen stadspoorten kende. Hierdoor verloor de Helpoort haar verkeersfunctie en waarschijnlijk is het daar aan te danken dat de poort heden ten dage nog bewaard is gebleven, blijkt dus dat vroeger, echt vroeger de Jeker pal voor de Helpoort had gelopen en dat er zelfs een ophaalbrug is geweest.. Na die tijd is de poort nog voor diverse doeleinden gebruikt: vergaderplaats van de lakenbereiders of volders, tuighuis, kruitmagazijn en woning wn atelier van de kunstschilder Jef Schipper. Na een aantal omvangrijke restauraties is de poort sinds een aantal jaren de thuishaven van de Stichting Maastricht Vestingstad en gedurende de zomermaanden te bezoeken door toeristen en geïnteresseerden. Op de etages is een expositie ingericht over de geschiedenis van Maastricht als vestingstad. De Helpoort vormt een prima start van een wandeling rond de stadsmuren van Maastricht.

Geschiedenis:

De Helpoort 'gerestaureerd' 1875-1882

Omstreeks 1875 lag de Helpoort in een niet erg aantrekkelijke uithoek van de stad. De Helstraat (nu St Bernardusstraat)  liep vlak buiten de poort dood. Rechts buiten de poort bevond zich het gemeentelijke slachthuis. De papiermolen die we tegenwoordig 'Pesthuis' noemen, lag er waarschijnlijk verlaten bij. De poort zelf straalde een zekere robuuste monumentaliteit uit, maar het gebouw had allerminst de uitstraling die het tegenwoordig heeft. De onderbouw van beide poorttorens was tot op een hoogte van enkele meters voor een belangrijk deel aan het zicht onttrokken. Voor de rechter of westelijke poorttoren zorgde daar een muur voor die het terrein van het slachthuis afsloot. De linker of oostelijke toren ging gedeeltelijk schuil achter de wallen van de vesting. Die aarden wallen lagen achter de stadsmuur die vanaf de Onze-Lieve-Vrouwewal ononderbroken door liep tot aan het rondeel De Vijf Koppen.

Het poortgebouw zelf was lange tijd in gebruik geweest als kruitmagazijn voor het garnizoen.   De ruimte boven de poortdoorgang was voor dat doel voorzien van een zwaar gewelf. De voor- en achtergevel waren volledig gesloten, alleen aan de stadskant was een vierkant luik aangebracht waardoorheen het buskruit getransporteerd kon worden. Bovenop de wal, iets ten noordoosten van het poortgebouw, bevond zich een klein wachthuis, bedoeld om het kruitmagazijn te bewaken.

In de jaren 1875 - 1911 ondergingen de Helpoort en haar omgeving een ingrijpend veranderingsproces. Zowel de poort als de omgeving gingen 'op de schop', waardoor de situatie ontstond die eigenlijk tot op de dag van vandaag in stand wordt gehouden. In het veranderingsproces dat 31 jaar in beslag nam, is een aantal fasen te onderscheiden, waarbij eerst de poort zelf en daarna de omgeving onder handen werd genomen.

 

De situatie in 1875

De Helpoort was op 26 maart 1868 van het ministerie van Oorlog overgedragen aan Financiën waar het gebouw onder beheer van Domeinen kwam. Hiermee kwam tevens definitief een eind aan het gebruik als kruitmagazijn. Een nieuwe bestemming ontbrak en ook onderhoud werd niet verricht. De Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, de nog jonge organisatie voor monumentenzorg, waar de Maastrichtenaar Victor de Stuers op dat moment secretaris van was, vestigden in 1874 de aandacht op de poort en lieten weten zich zorgen te maken over de staat van onderhoud en het verval. Hun voorstel was de Helpoort over te brengen naar het departement van Binnenlandse Zaken. Aldus geschiedde en op 26 januari 1875 werd de poort met het naastgelegen open terrein en wachthuis overgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken (Waterstaat).  Hierna is het enkele maanden stil, maar begin juni krijgt de minister negen foto's, hetgeen doet vermoeden dat er drie verschillende opnames zijn gemaakt, en deelt De Kruijff mede dat er aan de Helpoort aanzienlijke herstellingen nodig zijn. Hij stelt voor een plan voor algeheel herstel te maken en in eerste instantie alleen de meest noodzakelijke herstellingen uit te voeren. Die laatste betreffen het dak, dat in een bouwvallige toestand verkeerde, het voegwerk en de bliksemafleider: totale kosten zestienhonderd gulden.  Deze onderhoudswerken werden in de tweede helft van 1875 zeker voor een deel uitgevoerd: 'leidekker' Lonussen uit Meerssen en aannemer Reggers uit Maastricht dienden in januari 1876 namelijk hun declaraties in voor een totaalbedrag van vijfhonderd gulden.

 

Noodmaatregelen

De noodzakelijke onderhoud werd in eerste instantie vrij vlot uitgevoerd, het totaalplan echter zouden nog enkele jaren op zich laten wachten. Een eerste plan werd in juni 1877 gepresenteerd door de Rijksadviseurs dat in totaal op vierduizend gulden was begroot. Dit plan omvatte onder andere het aanbrengen van een bretèche* of mezekauw* de erkerachtige uitbouw boven de veldzijde van de poortdoorgang. Het grootste probleem werd gevormd door de druk die het later aangebrachte gewelf op de zijmuren uitoefende. Dat gewelf dat tbv het kruitmagazijn was gebouwd, diende dan ook onmiddellijk te worden gesloopt. Minister van Binnenlandse Zaken Heemskerk gaf op 20 juni de opdracht dit werk door middel van een onderhandse aanbesteding te laten uitvoeren. De overige werkzaamheden werden doorgeschoven naar het volgende jaar.

De onderhandse overeenkomst werd op 19 juli 1877 gesloten met aannemer F. Wittelings te Maastricht. Hij moest voor een bedrag van 340 gulden het gewelf boven de poortdoorgang slopen en een balklaag en ankers aanbrengen.  Rond die balklaag en de ankers zou nog enige discussie ontstaan. Ingenieur De Kruijff liet al op 23 juli weten dat volgens hem de beide zijmuren op drie plaatsen door verankering met elkaar moesten worden verbonden. Het leggen van vloeren had volgens hem geen hoge prioriteit en kon tot later wachten.  Ook de vorm van de ankers leidde tot discussie. De Kruijff was ervan overtuigd dat er in de tijd waarin de Helpoort werd gebouwd, geen uitwendig zichtbare muurankers werden toegepast. Toch vond hij ze technisch noodzakelijk. Hij maakte een schetsontwerp voor een anker dat naar zijn mening bij de Helpoort gebruikt zou kunnen worden.  De minister liet zich hierover adviseren door P. Cuypers, 'architect der rijksmuseumgebouwen'. Deze was het in grote lijnen eens met De Kruijff, hij adviseerde alleen de krullen aan de ankers groter te maken en sterker te buigen. Tevens gaf hij nog een advies over de zwaarte van het ijzer.  Inmiddels was duidelijk geworden dat er in de oostelijk poorttoren een gat was ontstaan, dat ook in het kader van deze overeenkomst gerepareerd moest worden. Door dit alles moet de uitvoering van de werkzaamheden aanzienlijke vertraging hebben opgelopen. De Kruijff kon namelijk pas op 29 maart 1878 melden dat de werkzaamheden waren voltooid en de betalingsstukken opgestuurd. Hij vroeg bij die gelegenheid tevens of nu ook de overige werkzaamheden aan de Helpoort konden worden uitgevoerd.  Op 24 juni 1878 werd het beheer van de Helpoort overgedragen aan de 'Rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs enz.' een zekere J. van Lokhorst. Hij kwam eind augustus kwam hij opnieuw met een voorstel het grote werk uit te stellen tot het volgende jaar en in het lopende jaar 1878 slechts enkele hoognodige reparaties te laten uitvoeren voor een bedrag van honderd gulden. Tot die reparaties behoorde onder andere het vervangen van de loden spits die van één van de beide torens verdwenen was.  Ook in 1879 zouden nog noodherstellingen worden uitgevoerd. Zo bleek op 3 juli van dat jaar in de westelijke torenkap plotseling een gat van ongeveer één vierkante meter te zitten. De kosten voor de reparatie bedroegen dertig gulden.

 

naor bove 

Het eerste restauratiebestek

Van Lokhorst ontvouwde in de tweede helft van 1879 zijn plannen voor de Helpoort en kwam in eerste instantie met een begroting van 3.700 gulden. Voor het totaal vernieuwen van de daken was 1.400 gulden nodig. Een probleem was dat niet het hele bedrag van 3.700 gulden kon worden geboekt op het jaar 1879. De werkzaamheden van het restauratiebestek dat op 18 november in gedrukte vorm verscheen, werden geraamd op 3.600 gulden. Dit lagere bedrag kwam tot stand omdat men er een aantal werkzaamheden niet in had opgenomen. Zo bleef het uitbreken van de gesloten gevel aan stadszijde en het aanbrengen van de mezekauw* aan veldzijde voorlopig achterwege. De aanbesteding van de werkzaamheden vond op 15 december plaats en er waren maar liefst elf inschrijvingen. Zeven van die aannemers waren in Maastricht gevestigd, twee in Sittard, één in Valkenburg en één in Hulsberg. De keuze viel op Hubert Habets die met 2.900 gulden als laagste had ingeschreven. Het hoogste bedrag, 4.200 gulden, werd geboden door Cornelis van den Hoof uit Maastricht.

 

Het bestek omvatte de volgende werkzaamheden:

- herstellen van het buitenwerk van beide torens;

- uitbreken en vernieuwen van 128 traptreden;

- gedeeltelijk uitbreken, bijwerken en invoegen van de vier buitengevels;

- vernieuwen van de schietgaten en lichtopeningen en aanbrengen van nieuwe hardstenen blokken voor de deuren;

- geheel vernieuwen van de kappen op de torens en op het poortgebouw;

- aanbrengen van een dakvenster;

- leggen van balken en vloeren;

- aanbrengen van twee houten trapjes met in totaal zes treden;

- aanbrengen van vier deuren in de op dat moment bestaande deuropeningen;

- aanbrengen van luiken in de drie lichtopeningen in de voorgevel.

 

Het werk diende op 1 juni 1880 te zijn opgeleverd.

 

Het wachthuis bij de Helpoort

Ook het piepkleine wachthuisje bij de Helpoort kwam onder de aandacht. Het Rijk wilde dat wachthuis met bijbehorende grond in bruikleen geven aan de gemeente om het te laten bewonen door een politie-agent die dan meteen toezicht op de leegstaande Helpoort kon houden. Directe aanleiding vormde de vernieling van een deel van de pallissaden in de omgeving van de poort in 1879. Het wachthuisje werd evenwel nog bewoond door een weduwe, die twee gulden huur per maand betaalde. Burgemeester en wethouders van Maastricht wisten met haar te regelen dat ze op 5 januari 1880 de sleutels inleverde. Als compensatie betaalde de gemeente haar een bedrag van vijftig cent per week. Pas in maart liet BZ* vervolgens aan de gemeente weten dat het wachthuis als woning voor een politie-agent beschikbaar kon worden gesteld op voorwaarde dat deze man zich ook zou belasten met 'de zorg voor de bewaking en het toezicht op de Helpoort'. Inmiddels meldde zich ook een zekere Franciscus Plussie, 'gepensioneerd Hospitaal geëmployeerde 2e klasse' uit de Kleine Looiersstraat als kandidaat voor de bewoning van het huisje. De 55-jarige Plussie liet weten het land 27 jaar als militair te hebben gediend en nu te moeten rondkomen van een mager pensioentje. Hij wilde graag met zijn vrouw en twee kinderen in het huisje intrekken en beloofde toezicht op de Helpoort te zullen houden. Zijn verzoek werd door de minister van BZ* op 5 maart van de hand gewezen.

De gemeente liet korte tijd later weten niet gelukkig te zijn met het gedane aanbod. Het huisje bleek bij inspectie uit slechts één enkele kamer te bestaan en verkeerde in een verwaarloosde en enigszins bouwvallige staat. Het werd niet geschikt geacht als woning voor een gehuwde politie-agent. De suggestie van de gemeente om ter plaatse woonruimte bij te bouwen werd door BZ* meteen verworpen. Het alternatief  van Binnenlandse Zaken was om er dan een ongehuwde agent te laten wonen. Het was inmiddels juli geworden toen de gemeente op haar beurt dit tegenvoorstel weer verwierp met het argument dat een politie-agent doorgaans de hele dag voor zijn werk van huis was en dus het gevraagde toezicht niet kon bieden.

Pas een jaar later kwam de zaak weer in beweging. Burgemeester en wethouders meldden namelijk op 13 mei 1881 dat Hubert Honnef, stadsviller, belangstelling had getoond voor de woning en zich ook bereid had verklaard met inschakeling van zijn gezin de Helpoort te bewaken. Honnef had het wachthuisje bij wijze van proef ook al tijdelijk betrokken en onder toezicht van de politie zijn taak als bewaker van het monument uitgevoerd. Die proef bleek 'niet mislukt' te zijn en Honnef kreeg dan ook van de minister van Binnenlandse Zaken de officiële opdracht de Helpoort te bewaken. Als tegenprestatie mocht hij het wachthuis gratis met zijn gezin bewonen. Als bewaker van de Helpoort kreeg hij schriftelijk vastgelegde instructies. Uiteraard stond hierin dat hij toezicht moest houden op de poort, maar ook moest hij het gebouw 'zindelijk' houden en werd hij verantwoordelijk gesteld voor alle schade die er aan zou ontstaan. Zijn 'baas' was de Rijks Bouwkundige voor de gebouwen van Onderwijs en aan hem moest hij ook alle gebreken aan poort en wachthuis door geven. Honnef mocht de poort zelf niet gebruiken of in gebruik geven aan derden, maar hij moest wel diegenen die de Helpoort wilden bezoeken tussen zonsopgang en zonsondergang toegang verschaffen en de bezoekers begeleiden. Tot slot moest hij erop toezien dat er 'geen licht noch vuur' naar binnen werd gebracht en dat er binnen niet gerookt zou worden.  Of het nu de bedoeling is geweest dat Honnef geïnteresseerden toegang tot de poort zou verschaffen of alleen mensen die betrokken waren bij het onderhoud en de restauratie, is onduidelijk. Verder valt het op dat het wachthuis wel geschikt geacht werd voor Honnef en zijn gezin en niet voor het gezin van een politie-agent. Dit verschil wordt waarschijnlijk verklaard doordat het beroep van viller of vilder destijds niet bijzonder in aanzien stond. Het is verder waarschijnlijk dat Honnef het grootste deel van zijn werk uitvoerde in het vlak naast de Helpoort gelegen slachthuis en dus altijd in de buurt was. Hoe lang deze constructie in stand is gebleven is onduidelijk. Honnef werd in 1892 in elk geval nog als bewoner genoemd.  De eventuele koppeling met het slachthuis werd pas in 1901 verbroken omdat er toen een nieuw slachthuis verrees buiten de voormalige Boschpoort. 

 

Het tweede restauratiebestek

Voor het jaar 1881 was gerekend op een bedrag van duizend gulden voor de voortzetting van de herstelwerkzaamheden aan de Helpoort.  Een concreet plan voor die werkzaamheden kwam er pas in september. Toen werd het idee gelanceerd om het poortgebouw zelf in te richten tot woning voor de bewaker. Hiermee hoopte men een eind te maken aan de overlast die met name werd veroorzaakt door de militairen uit de nabije Pieterskazerne. Om de poort voor bewoning geschikt te maken, moest er in de ruimte boven de poortdoorgang een stookplaats komen, moesten er houten vloeren worden gelegd en moest  de achtergevel worden voorzien van ramen. Daarnaast zouden de deuren vernieuwd worden, moest enig metselwerk worden hersteld en een toilet worden ingericht. In het nieuwe plan kwam ook de breteche of erker weer aan de orde. Bij eerdere herstelwerkzaamheden waren hier sporen van terug gevonden en het leek voor de hand te liggen dit element opnieuw aan te brengen. De uitvoering van alle werkzaamheden werd aanvankelijk begroot op 1.700 gulden hetgeen betekende dat zevenhonderd gulden ten laste van het boekjaar 1882 moesten worden gebracht. Het plan ging vergezeld van een aantal schetstekeningen die een goede indruk geven van wat men wilde veranderen. Merkwaardig genoeg is op die tekeningen in het interieur van de poort een houten trap voorzien die voor een verbinding tussen de eerste en de tweede verdieping zorgde.

Een en ander leidde uiteindelijk tot een bestek dat op 19 december 1881 aanbesteed zou worden. De werkzaamheden werden toen alweer begroot op 1.950 gulden. Ditmaal waren er slechts drie inschrijvingen: aannemer Willem Wittelings uit Maastricht schreef in voor 2.500 gulden, Jan Reggers eveneens uit Maastricht voor 1.990 gulden en Johannes Prevoo uit Sint-Pieter voor 1.888 gulden. Prevoo kreeg de opdracht, ook al omdat hij één van de aannemers van het 'nog niet voltooide Archiefgebouw te Maastricht' was en daar 'geen reden tot klagten' had gegeven.  Het bestek werd in druk uitgegeven en er hoefden geen tekeningen bij te worden gedrukt omdat alles klaarblijkelijk duidelijk was. Als uitvloeisel van het bestek moest de aannemer een houten trap bestaande uit 22 treden plaatsen, hetgeen doet vermoeden dat de verbinding tussen de eerste en de tweede verdieping van de woning inderdaad niet via de traptorens verliep maar via een inpandige trap.

De werkzaamheden werden in 1882 tot een goed einde gebracht.

 

naor bove 

Van Pater Vinktoren tot Jekertoren 1892-1911

Zoals we in het vorige artikel zagen, werd de Helpoort in de jaren 1879-1882 in twee fasen gerestaureerd.  De omgeving van de poort bleef echter weinig aantrekkelijk. Dat werd enerzijds veroorzaakt door het direct naast de poort gelegen bouwvallige gemeentelijke slachthuis, waar in 1894 maar liefst twintigduizend dieren werden geslacht.  Daarnaast was de poort aan de oostzijde nog steeds gedeeltelijk opgenomen in de aarden wal tussen de Onze-Lieve-Vrouwewal en het rondeel De Vijf Koppen en was de poort alleen via die wal of via de Helstraat -de tegenwoordige Sint-Bernardusstraat- te bereiken. Gelukkig was de gemeente zich ervan bewust dat in deze situatie dringend en drastisch verandering moest komen. Plannen voor de bouw van een nieuw slachthuis buiten de voormalige Boschpoort werden steeds concreter. Dat nieuwe slachthuis zou in de jaren 1901-1902 in gebruik worden genomen.

Om de omgeving verder te ontsluiten werden plannen gemaakt voor een verbindingsweg tussen de Onze-Lieve-Vrouwekade en de Begijnenstraat, die aan het einde van de negentiende eeuw onder de Poort Waarachtig door werd verlengd. Om dat te verwezenlijken moest het deel van de stadsmuur tussen de tegenwoordige Jekertoren en de Vijf Koppen worden gesloopt, moest de achter die muur aanwezige aarden wal worden afgegraven en moest een nieuwe brug over de Jeker worden gebouwd. Tegelijkertijd werd het initiatief genomen om de oude stadsmuren aansluitend aan de Helpoort weer in hun oude luister te herstellen.

 

De poort op een pleintje

Voor de nieuwe verbindingsweg werd al in 1892 een plan gepresenteerd door de directeur van Openbare Werken. De weg zou een breedte van tien meter krijgen, een bestaand bruggetje over de Jeker zou worden gesloopt en vervangen door een brug met een breedte van zes meter. Volgens de directeur paste de aanleg van de verbindingsweg in het algemene stratenplan van Maastricht. Hij legde uit dat de Helpoort ooit een der belangrijkste poorten van de stad moet zijn geweest. 'Waarschijnlijk wegens eischen van defensie zagen onze voorouderen zich bij den aanleg der derde omwalling der stad genoodzaakt, dezen uitweg af te sluiten en van de Helstraat met de daarin uitkomende straten als de oude Minderbroederstraat eene doodlopende achterbuurt te maken. Nu de vesting opgeheven is, bestaat geen reden meer om dezen irrationeelen toestand te behouden. Integendeel de goede verbinding van de oude stad met de nieuwe wijk, het villa park eischt dat de Helstraat eene verbinding verkrijge met de nieuwe aangelegde wegen en straten. Dan ook zal het schoone monument de Helpoort onttrokken worden aan de achterbuurt, waarin het thans eenzaam staat, om tot zieraad te strekken eener straat van groot verkeer.' De nieuwe straat werd van groot belang geacht als kortste verbinding tussen de Maasbrug en het Villapark. De gemeente zelf had ook belang bij deze goede verbinding, want in het villapark kon zij nog steeds bouwkavels op de voormalige vestingterreinen te koop aanbieden en die zouden alleen maar aantrekkelijker worden als ze ook goed te bereiken waren. De kosten voor de uitvoering van het plan werden begroot op zevenduizend gulden. Hierin waren begrepen de sloop van de stadsmuur vanaf de Vijf Koppen tot voorbij de tegenwoordige Jekertoren, het afgraven van de wal, de sloop van het wachthuisje bij de Helpoort dat door stadsvilder Honnef bewoond werd, de bouw van de brug en het aanleggen van de weg.

Korte tijd later boog de raadscommissie voor Openbare Werken zich over het voorstel dat een warm onthaal kreeg. Toch voorzagen de leden van die commissie ook enkele problemen. Zo moest de gemeente nog een aantal percelen grond in eigendom verkrijgen, moest er nog overleg gepleegd worden met de eigenaren van enkele panden waarlangs grond afgegraven zou worden en moest het Rijk toestemming geven om het wachthuisje te slopen en ook een stukje grond afstaan om toe te voegen aan de openbare weg.  Al snel zouden er meer problemen opdoemen. Zo liet de minister van Binnenlandse Zaken op 9 augustus 1892 weten bedenkingen te hebben tegen het plan. Hij vond dat er te veel gesloopt en afgegraven zou worden en dat was niet nodig voor de verkeerssituatie ter plaatse. In het plan van de gemeente zou namelijk, zoals we reeds vaststelden, een stuk stadsmuur ten noorden van de Jekertoren worden gesloopt en zou er in het verlengde van de resterende muur een trap worden aangelegd. De minister adviseerde om de Onze-Lieve-Vrouwewal intact te laten tot aan de Jekertoren en de trap te leggen op de plaats waar we deze tegenwoordig vinden, namelijk achter de Helpoort en haaks op de muur. Tot slot werd nog de aanbeveling gegeven het slachthuis, dat de poort gedeeltelijk 'bedekte' in te korten zodat poort met walmuur en hoektoren één geheel zouden gaan vormen.

De gemeente verduidelijkte daarop haar plannen nog eens. Men had inderdaad het voornemen de Helpoort -naar voorbeelden in Aken en Keulen- geheel vrijstaand op een pleintje intact te laten en de wallen en de overige bebouwing eromheen te doen verdwijnen. Dit paste ook beter in het streven om uiteindelijk de Onze-Lieve-Vrouwewal vanaf de omgeving van de Helpoort tot aan de voormalige Onze-Lieve-Vrouwepoort volledig te slopen teneinde langs het kanaal een bredere laad- en losplaats te krijgen. De sloop van een deel van het slachthuis zou pas aan de orde kunnen komen als het nieuwe slachthuis in gebruik zou zijn genomen.  De minister reageerde hier pas in december op en liet weten dat de inkorting van het slachthuis een onlosmakelijk onderdeel van de plannen vormde en dat afgraving van de wal pas kon worden toegestaan als ook een deel van het terrein van het slachthuis beschikbaar kwam.

 

naor bove 

Helpoort

Groot en donker staat de doortocht open

Naar 't grijze, binnenste Maastricht

En men voelt zichzelve langzaam lopen,

Dragend op zijn schouders dit gewicht.

 

En men gaat als op zijn knie gekropen,

Steunend en nog moeizaam opgericht

Maar vervuld reeds van een zingend hopen

Dat deze eeuwigheid al weldra zwicht.

 

En daarachter liggen kleine straten

Met wat gevels soms alleen gelaten,

Met een poortje, dat al verder leidt

 

Naar het stilste van voorbije tijd,

Waar nog enkel oude stenen praten

Met het water, dat voorbij hen glijdt.

 

bretèche* (een Bretèche of brattice is een klein balkon met machicoulis , meestal gebouwd over een hek en soms in de hoeken van het fort 'muur, met het doel van het inschakelen van verdedigers om objecten te schieten of gooien naar de aanvallers ineengedoken onder de muur).

mezekauw* (ook wel mezenkooi, machicoulis of messekouw, is het vierkante werpgat tussen de uit elkaar geplaatste kraagstenen van de stenen uitbouwen van torens en muren van een middeleeuws kasteel. De werpgaten bevinden zich meestal bij de toegangspoort(en). Het woord stamt af van het oude Franse woord machicoller, afgeleid van het oude Provençaalse machacol, ontstaan uit het Latijnse maccare (verpletteren) en collum (nek).Was bedoeld om aanvallers te kunnen belagen die onder de uitbouw en dus vlak voor de poorten en muren stonden. Mezekouwen maakten het mogelijk om deze vijanden te bestoken met pijlen en met alles wat maar naar beneden kon worden gegooid zoals kokend water en stenen. Kokende olie en hete pek zullen niet vaak zijn gebruikt omdat olie en pek duur waren).

BZ (Binnelandse Zaken)

Bron: Zicht Op Maastricht, Maastricht Vesting Stad, P.P.Simons, MestreechOnline, Jos Notermans, HEM. Vers: Leo Herbergs (DBNL)Foto's Zicht Op Maastricht, MestreechOnline, DBNL, MestreechterSteerke

eine terök