Watermolen
De Ancker - Pesthuys:
Een van de
bijzonderste hoekjes van Maastricht is de omgeving van de Helpoort,
de oudste stadspoort van Nederland.
Een rijzig bouwwerk met twee torens opgetrokken uit kolenzandsteen,
een steensoort die ook werd gebruikt voor de aanleg van de eerste
stadswal in 1229.
Deze wal werd omstreeks 1350 met een tweede wal uitgebreid, die daar
tot aan de Jeker reikte.
Eerder werd ter plaatse de stadsmuur wat verlegd.
Op een hoek die de muur bij de samenkomst van de noordelijke en de
vroegere middentak maakt, staat de zogenaamde Pater Vincktoren.
Na deze samenvloeiing voegt ook de zuidelijke Jekertak zich daarbij.
Even verder lag buiten de stadsmuur een kruitmolen.
Voor de bouw daarvan kreeg de salpetermaker Gerrit van Mets in 1546
toestemming van de magistraat.
voor wie geen idee heeft over welk
poeder het hier gaat..., deze molen maalde salpeter en mengde dat
met andere bestanddelen om buskruit te maken. De molen lag toen al
binnen de stadsmuren, maar zoals al eerder gezegd bleef dit gebied
grotendeels onbewoond en streek er alleen industrie en een klooster
voor de verpleging van besmettelijke zieken neer. Bewust als men
zich was van de gevaren die de productie van buskruit met zich
bracht werd de molen aan de rand van het meest onbewoonde stukje
Maastricht gezet. Als vestingstad heeft Maastricht zo zijn portie
gekregen van belegeringen en aanvallen, maar er waren ook tijden dat
er niet constant buskruit nodig was en er tijd voor ander maalgoed
was. In 1575 werd er melding gemaakt van het malen van plijst, een
Luikse kluitkalk die gebruikt werd als metselspecie en
stucadoorskalk. In 1600 kwam daar run bij en verfhout, waaronder
meekrap en misschien wel braziel.
De molen bleef tot
1648 als "polvermolen" in bedrijf. In dat jaar richtte het
stadsbestuur een verzoek tot de militaire bevelhebber de
vervaardiging van kruit naar elders te verplaatsen in verband met
het explosiegevaar. Dit verzoek schijnt te zijn ingewilligd, want
kort daarna werd de molen voor het malen van koren ingericht.
Als de molen in 1656 door het land wordt aangekocht, krijgt hij weer
de functie van kruitmolen.In
1718 werd er door Jean Beranger naast buskruit produceren ook graan
gemalen. Op 15 juni 1733 explodeerde de kruitfabriek en vernielde
het grootste deel van de molen en de bijgebouwen.
Naor Bove |
In 1774 verkocht de
Raad van State de overblijfselen van de molen of de plaats aan mr.
Willem Frederik de Jacobi, Heer van Cadier en Blankenberg, die daar
een papierfabriek wilde vestigen.
De Jacobi was een
veelzijdig man.
In 1750 promoveerde hij aan de universiteit van Leiden in de beide
rechten, dat waren het wereldlijk en het kerkelijk recht.
In hetzelfde jaar liet de stad Maastricht hem tot de advocatuur toe.
Vijf jaar later volgde zijn benoeming door de Staten-Generaal tot
vice-hoogschout van Maastricht en de Vroenhof, en werd hem als
zodanig de vooraanstaande post van "sessie in de indiviese Raad van
Maastricht" verleend, hetgeen wil zeggen dat hij zitting kreeg in de
ongedeelde Raad van Maastricht.
Het twee-herige bestuur van de stad komt hierbij weer naar voren. De
ongedeelde Raad was een overkoepeling van de gedeelde bestuursvorm.
Voor de bouw van de papiermolen werden de overblijfselen van de
vroegere kruitmolen en het stadsmagazijn afgebroken.
Het nieuwe omvangrijke gebouw met de grote droogzolders nam op die
plaats een dominerende positie in.
Onder en in het overstekende pannen-zadeldak waren over de gehele
lengte regelbare openingen aangebracht, waardoor buitenlucht tot de
zolder kon toetreden om het papier te drogen. De molen die op de
linkeroever van de Jeker lag, was uitgerust met twee waterraderen.
Het voorste rad hing langs de gevel, het tweede rad bijna midden in
de rivier.
Elk rad had een eigen waterleider die op de stuw aansloot. Daarin
stond de maalsluis. Naast de maalsluizen bevonden zich twee
lossluizen.
In 1775 was de fabriek gereed.
Het was een rijzig gebouw met
enorme droog- zolders geworden.
In
1775 ging de productie van start en een jaar later werd er voor de
opslag van lompen een extra gebouw bij gezet. Op de molen werkten
toen onder leiding van meesterknecht Hendrik Daemen twee molenaars,
vijf knechten en twee vrouwen die lompen sorteerden en voorsneden,
welk aantal op z’n top tot 26 personen in totaal opliep. Buiten de
molen waren nog 30 lompenopkopers actief, in én buiten Maastricht.
In 1781
Foto links is van fotograaf Jean Clermonts.
Archief FotoBrigitte.
De Jacobi overleed in 1781.
Het volgende jaar werd de molen openbaar verkocht.
De nieuwe eigenaar werd de Maastrichtse uitgever en drukker Paulus
Lambertus Lekens.
Het bedrijf floreerde tot de Franse Tijd.
Toen Lekens in 1822 overleed, had hij een aanzienlijk bezit
verworven, waaronder de watermolen van Nuth en het aldaar
gelegenkasteel Reymersbeek.
Zijn zoon Paulus Augustinus Jacobus volgde hem op.
Gedurende het beleg door de Belgen in de jaren 1830-1839 werd de
watertoevoer problematisch door het afdammen van de Jeker om het
gebied ten zuiden van de stad onder water te zetten.
Toen het water na de opheffing van het beleg in 1839 weer de vrije
loop kreeg, werd de molen weer intensief gebruikt.
Dit leidde ertoe dat bijvoorbeeld de Gebr. Lemaire, de eigenaren van
de watermolen aan 'de Vijf Koppen" en de Bisschopsmolen, een klacht
tegen Lekens bij de provincie deponeerden omdat het achterwater van
hun molens, gelegen op de zuidelijke en noordelijke Jekertak, veel
hinder ondervond door de opstuwing bij de papiermolen.
Tien jaar later kwam de papiermolen in moeilijkheden door de aanleg
van het kanaal Maastricht-Luik, waarbij de Jeker met duikers onder
het kanaal door werd geleid.
Deze voorzieningen bleken namelijk niet hoog genoeg te zijn en niet
op de juiste stromingsplaats te liggen, waardoor zij aanslibden.
Het kwam tot een proces tegen de staat. De toestand van de
papiermolen was echter in de loop der jaren slecht geworden; een
waterrad was intussen verdwenen.
Toen Lekens het proces in de jaren vijftig tenslotte won, had de
molen eigenlijk al opgehouden te bestaan.
Lekens overleed in 1861.
Bij testamentaire successie ontving Henriette Ernestine Josephine de
Montaigne, weduwe van Paul Auguste Jacques Lekens, en mede-eigenaren
de papiermolen zoals hij nog werd genoemd.
Na haar overlijden werd de molen bij successie in 1870 toegewezen
aan Marie Louise Pauline Josephine Auguste Lekens, echtgenote van
Alphonse Hilaire Joseph Hubert Michiels van Kessenich te Houthem. In
1876 werd de molen ontmanteld. |
Schetsontwerp Noordgevel
van de restauratie 1940 'Pesthuis' E.A. Canneman
IOV Rijksbureau van de
Monumentenzorg |
Schetsontwerp Zuidgevel
van de restauratie 1940 'Pesthuis' E.A. Canneman
IOV Rijksbureau van de
Monumentenzorg |
Naor Bove
Ten onrechte heeft
dit gebouw de naam "het Pesthuis".
Het
gebouw kreeg later ten onrechte de naam "Pesthuis", een naam die
werd ontleend aan het stadspesthuis: een tamelijk omvangrijk
afgesloten complex van bouwsels dat buiten de stadsmuur lag.
Het gebouw is nu gerestaureerd en opnieuw ingericht voor bewoning.
Een waardige naam zou de "Papiermolen" zijn als herinnering aan het
feit dat deze molen een voorloper was van de omvangrijke
Maastrichtse papierindustrie.
In 1850 werd in Maastricht een andere papierfabriek opgericht: de
commanditaire vennootschap Lhoest - Weustenraad & Cie. genaamd.
Oprichters waren onder andere: Guillaume Lhoest uit Maastricht,
wiens vader een fabriek van behangselpapier in Luik had, Jean
Jacques Adolphe Weustenraad uit Maastricht en Jean Baptist Lammens,
een zwager van Lhoest.
In 1857 werd na het uittreden van Weustenraad als beherend vennoot
de naam veranderd in Lhoest - Lammens & Cie.
In 1857 werd een naamloze vennootschap opgericht, die in hetzelfde
jaar haar naam mocht veranderen in "Koninklijke Nederlandsche
Papierfabriek", ondertussen SAPPI genaamd.
Vanaf de oprichting werd machinaal papier vervaardigd, waarbij de
machines door stoomkracht werden aangedreven.
Het gebouw staat er vandaag nog,
als theater het
Pesthuyspodium. In de
bijgebouwen zijn woningen ingericht.
Dat de bijnaam
Pesthuis
van het gebouw op een
misvatting berust weet elke Maastrichtenaar intussen. Alleen al het
jaartal 1775 van oprichting van het gebouw is een hint dat er in dit
gebouw nooit pestlijders verzorgd werden, omdat de laatste
pestepidemie in 1669 was. Wel heeft er in de Nieuwstad in de
Middeleeuwen een pesthuis gestaan (het Paradijs; zie lemma
‘pesthuis’ in de HEM, p. 410), maar dat verdween met de pest uit
Maastricht. Dat stond niet recht tegenover de Helpoort, omdat daar
tijdens de meeste
pestepidemieën (38 in totaal, eerste 1471, laatste 1669) al de polvermolen
stond.
'HET ANCKER': GÉÉN 'PESTHUIS'
uit: Ingrid Evers en Pierre Ubachs, Maastrichtse Mythen (2003)
Maastricht is vele malen geteisterd door een pestepidemie.
De pestlijders werden ondergebracht in het Pesthuis, dat buiten de
stad lag, direct bij de Helpoort.
Hier lopen twee zaken door elkaar.
De pest heeft inderdaad vele malen geheerst in Maastricht.
De patiënten werden dan echter uit angst voor besmetting in hun
eigen huis opgesloten, en bij dodelijke afloop 's nachts in alle
stilte begraven.
Wanneer zij niet in hun eigen huis opgesloten konden worden, werden
zij overgebracht naar hutten op het Sint Antonius-eiland in de Maas,
en soms naar houten barakken langs de Jeker, ter hoogte van het
waterpoortje tussen Pater Vinktoren en Helpoort.
Schuin daartegenover is in 1775, anderhalve eeuw na de laatste
pestepidemie, de papierfabriek 'Het Ancker' gebouwd.
Pas jaren later kreeg die in de volksmond de naam Pesthuis, maar met
pest heeft zij nooit iets te maken gehad.
Dat het een papierfabriek was, kan men nu nog zien aan het gebroken
dak: onder de hoge kap werden de natte vellen papier te drogen
gehangen in de luchtstroom, die via horizontale tochtsleuven door de
zolder trok. |
Bron: Molendatabase
,Rijksmonumenten, Theo
Bakker,
MestreechOnline, Foto:
kleur MestreechterSteerke, Foto ZwartWit: 2e foto is van fotograaf
Jean Clermonts. Archief FotoBrigitte,
Rijksmonumenten,,
Beeldbank, RCE |