'Molen
van Dolk' (Conservatorium) oorspronkelijk de lakenfabriek van
Hanckar
Het was een groot
stenen fabrieksgebouw van vijf verdiepingen dat in de vorm van een
hoefijzer over de Jeker was gebouwd met vleugels langs de
noordelijke en de middentak.
Het strekte zich uit van de Bonnefantenbleekstraat, thans
Bonnefantenstraat, tot aan de Heksenstraat, waarin het later werd
gesitueerd.
Het was van binnen een voor die tijd merkwaardig gebouw.
Er stonden vrijwel geen binnenmuren in de scheidingswanden waren van
hout.
Een oud idee, dat in latere utiliteitsbouw weer ingang heeft
gevonden.
In het midden van de 19e eeuw was het een lakenfabriek van beperkte
omvang die in de tweede helft van die eeuw regelmatig werd
uitgebreid.
Hoewel het weven van laken er omstreeks 1875 werd stopgezet en het
gebouw voor andere doeleinden werd gebruikt, bleef het nog lang de
naam 'lakenfabriek' dragen.
Vanouds lagen op die plek twee watermolens, de Weyer molens genaamd,
waarmee in vroeger eeuwen laken werd gevold.
Ze werden gebruikt door het gilde van de 'gewantmakers' zoals de
lakenwevers werden genoemd en na opheffing van het gilde door
particuliere vollers.
In de weide bij de stadswal tegenover de 'Bovenste Wevermolens' de 'Bonnefantenbleek'
genoemd, werden de spanramen opgesteld waarop het gevolde laken te
drogen werd gehangen.
Één van die watermolens was de eerste volmolen op waterkracht in
Nederland.
De twee watermolens lagen oorspronkelijk achter elkaar op de
linkeroever van de Jeker aan de Bonnefantenbleekstraat, kortweg de
Bleekstraat genoemd.
Van deze molens stond de voorste of de bovenste molen op de plek,
die de waterkracht leverde voor de latere lakenfabriek.
Bij deze molen bevond zich in het begin van de vorige eeuw een
strekdam, die een gedeelte van de rivier langs de molen afsplitste.
In dat deel bevonden zich twee afzonderlijke waterleiders en arken
waarin de waterraderen draaiden, die elk een eigen maalsluis hadden.
Tussen de strekdam en de rechteroever aan de Heksenstraat lag in de
Jeker een groot verdeelwerk of stuw met vijf losopeningen die elk
met een schuif konden worden afgesloten.
Achter deze stuw en de onderste molen splitste de Jeker zich in een
linksafgaande noordelijke tak en een rechtsafgaande middentak.
In de Franse Tijd was de achterste of onderste molen een graan- en
oliemolen, die door één waterrad werd aangedreven.
De molen met het aanpalende huis, stallen en tuin waren in die tijd
eigendom van Jan Gerard Maurissen, die gehuwd was met Anna Catharina
Albrechts.
Bij akte van deling erfde Maria Catharina Ida Maurissen in 1815 de
molen met aanhorigheden van haar ouders.
Toen zij met Conrad of Conrardus Josephus Hubertus Tielens trouwde,
bracht ze de molen in het huwelijk mee.
Ze overleefde haar echtgenoot en woonde als rentenierster in de
Hondstraat.
Op 30 oktober 1837 verkocht ze de molen en alles wat er toe behoorde
aan de destijds bekende lakenfabrikant Jan Pieter Hubert of Johannes
Petrus Hubertus Hanckar, die in hetzelfde jaar ook eigenaar van de
voorste of bovenste molen was geworden.
Hij was gehuwd met Josephine Rosalie Elie Lefébre.
De bovenste of voorste molen was in het begin van de 19e eeuw als
graanmolen in gebruik.
Bij akte van 1 februari 1826 verkochten Maria Magdalena Mancel,
gehuwd met Lambertus Bernardus Theys, wonende in Trier, de molen aan
Gilles Loneux, een bekende molenaar in Maastricht.
Loneux verkocht de molen bij akte van 20 maart 1837 aan de hiervoor
genoemde Jan Pieter Hanckar.
Hanckar had in die tijd een weverij en lakenfabriek, die gevestigd
was in de watermolen aan de 'Vijf Koppen'.
Hij wilde zijn fabriek uitbreiden, maar de plaatsruimte daarvoor
ontbrak, zodat hij het bedrijf in 1837 naar de twee Weyermolens
overbracht.
De molens met de huizen werden afgebroken en vervangen door een
nieuw gebouw met een zinken dak.
Nog niet verzekerd zijnde, brandde de weverij in 1839 af.
Maastricht ontsnapte toen aan een ramp want dichtbij de fabriek lag
een kruitmagazijn.
In 1840 vroeg Hanckar toestemming aan het provinciaal bestuur om
zijn lakenfabriek te herbouwen en er tevens een katoenspinnerij in
te vestigen.
In de jaren tussen 1841 en 1864 breidde de fabriek van laken, dekens
en wollen stoffen zich regelmatig uit en vonden er vernieuwingen in
de bouw plaats.
In 1848 werd een nieuwe fabriek toegevoegd. In 1851 vroeg de firma
J. Hanckar & Cie. aan de provincie toestemming om naast hun
watermolen een stoommachine te plaatsen.
Het vermogen daarvan bedroeg 15 PK.
Veel stoominstallaties, die in het midden van de 19e eeuw in
fabrieken werden geplaatst, hadden een ketel en een machine van dat
vermogen; sommige bedrijven hadden twee ketels en twee machines van
15 PK.
Een grote herbouw vond in 1864 plaats.
De waterkracht werd geleverd door een houten waterrad met een
middellijn van 5,60 m. en een breedte van 1,45 m..
In 1867 werd de firma Hanckar echter geliquideerd en de lakenfabriek
werd verkocht aan Jacobus Augustus Crahay, een commissionair in
openbare effecten te Maastricht. Op de foto rechts Dhr. Willem
Brandt, boekhouder bij molen de Dolk.
Naor Bove |
Vier jaar in 1871
werd de fabriek openbaar verkocht en toegewezen aan E.L.
Ansiaux-Rutten & Compagnie uit Luik.
In de daarop volgende jaren werden de gebouwen verenigd en als
fabriek van behangselpapier ingericht.
De nieuwe eigenaar was de 'Banque Industrielle et Commerciale de
Liege? aldaar, als commanditaire vennootschap gevestigd onder de
firmanaam E.L.Ansiaux Rutten & Comp, die in 1877 werd geliquideerd.
Op 5 februari van dat jaar vervoegde zich Victor Rutten, rentenier,
Edouard Romedenne-Fraipont, makelaar in effecten, Alfred Mages,
advocaat en Gustave Ansiaux, makelaar in verzekeringen, allen te
Luik woonachtig, in hun kwaliteit als liquidateurs van de bank zich
bij notaris Jesse om de papierfabriek te verkopen aan Jacob
Jacobzoon Dolk, industrieël, ongehuwd en woonachtig te Maastricht,
voor de som van 8.000 gulden.
Telefoonnummer
248 Dolk & Co., Meelmolen, Bonnefantenstr. (9-12,
2-7)
In de verkoop waren echter de machines, de transmissies en de
molenaandrijving niet begrepen.
Ze werden uitdrukkelijk buiten de verkoop gehouden en bleven aan de
verkopers.
Later werd het gebouw voor verschillende doeleinden gebruikt.
Er werd een maalstoel met een ijzeren gangwerk geplaatst en een
houten waterrad op de linkeroever gehangen.
Naast de maalsluis werden vijf lossluizen aangebracht.
Het waterrad was tamelijk klein.
De middellijn bedroeg 5,00 m. en de breedte van de schoepen 1,20 m..
Het gebouw was bijzonder groot en diende voornamelijk als magazijn
en pakhuis.
Kort na de bevrijding werd de molen stilgelegd. |
Naor Bove
n 1959 verkocht Alice
Marie Wilhelmina Victorine Dolk, weduwe van ingenieur Johan Willem
Nierstrasz te 's-Gravenhage, het gebouw aan de gemeente Maastricht.
Deze liet het afbreken om plaats te maken voor de bouw van een
conservatorium (1961), van Piet Dingemans dat het grondplan en de
hoogte heeft van het oorspronkelijke gebouw.
Dingemans liet zich bij het ontwerp inspireren door de eerdere
bebouwing en door de typische Limburgse
vakbouw.
Het conservatoriumgebouw is net als de
molen deels gebouwd over de rivier de Jeker en heeft een helder
betonskelet met baksteenvullingen, aansluitend bij de tradionale
Maaslandse Renaissance-architectuur in de
omgeving. Het gebouw van architect Piet Dingemans is in 2013
voorgedragen als rijksmonument. Hoewel er in 2011 sprake was van
verhuizing, samen met andere kunstopleidingen, naar het nieuwe
Quartier des Arts in het Eiffelgebouw aan de Boschstraat, heeft
het conservatorium tot op de dag van vandaag zijn hoofdvestiging in
het Jekerkwartier.
Enige ijzeren
molenonderdelen werden niet met het sloopmateriaal afgevoerd, maar
als herinnering tegenover het gebouw in de Bonnefanten bleek als
parkversiering gelegd.
Aan de ingang een gedicht van Leo Herbergs:
waar is de jeker?/beneden, luisterend/in zijn duister naar wat/kan
worden gehoord boven/in muziek stromend?
|