WIST
JE DAT....
…
Er
een tunnel onder de Boschstraat is die de 'Timmerfabriek verbindt
met de Sphinxfabriek. Op donderdag 8 maart 1907 zich aan de
fabriekspoort een journalist
van
het Dagblad voor de arbeiderspartij ‘Het Volk’ meldde en vroeg of
hij ‘den heer Pierre Regout’ mocht spreken. Na korte tijd
verscheen een ‘lange kerel met een blonden knevel’ zich bij
de journalist en zei dat hij Pierre Regout was, directeur van de N.V.
“De Sphinx”. De journalist wilde met Regout spreken over het
jongenskosthuis waar de glasblazersjongens verbleven. Hij wilde dit
weten omdat Baart (Serve Baart) in een in Amsterdam gehouden congres
over een wettelijke 10 urige werkdag vertelde, dat de tunnel was
gemaakt om de kinderen van de “kindergevangenis van Regout” naar de
fabriek te brengen om daar te werken. Petrus Regout nam zich alle
tijd om de vragen van de journalist te beantwoorden.
Regout bracht daarop de journalist naar het jongenskosthuis via de
tunnel onder de Boschstraat naar de huidige Timmerfabriek. Onderweg
vertelde Regout dat de tunnel gebouwd was om de oude Fabriek met de
nieuwe te verbinden. Door de firma Stoelemeijer uit Breda werd deze
tunnel gemaakt om het gefabriceerde glaswerk van de glasblazerij
naar de nieuwe fabriek te brengen. De tunnel was niet gebouwd voor
de jongens van de kostschool, zoals de journalist opmerkte? Regout
vertelde: ‘Geen denken aan. Het is een bouwwerk van F 12.000,
welke som voor het door u genoemde speciale doel niet zal worden
uitgegeven.’
Nadat zij door de tunnel naar de huidige Timmerfabriek waren gelopen
kwamen zij uiteindelijk op het open terrein achter de
jongenskostschool uit. Het jongenskosthuis
bleek in de voormalige stallen van de Maastrichtsche
Omnibusmaatschappij te zijn gevestigd. In de zomer konden zij hier
buiten spelen, Er waren kegel en kolfbanen, maar het terrein was
voorzien van een schutting, waardoor het onmogelijk was om weg te
lopen. Hierna liepen zij weer naar binnen en kwamen uiteindelijk uit
op de zolderverdieping van het kosthuis. In het rechthoekige vertrek
waren langs de rechte muren zinken bakken gemaakt met geëmailleerde
zeepbakjes. In het midden van het vertrek stonden houten rekken
voorzien van nummers waar de jongens hun handdoek hadden opgehangen.
Een verdieping lager was de slaapzaal voorzien van hoge ramen. De
hoogte van de ramen maakte het onmogelijk om naar buiten te kijken.
De eenpersoonsbedden stonden dicht op elkaar de matrassen en het
beddengoed zag er goed uit. Volgens Regout ‘gaat alles hier
militairement’. Boven de eetzaal was nog een ruimte om de tijd
te verdrijven met gezelschapsspelletjes. Ook werd hier ook lager
onderwijs gegeven. Hiervoor kwamen dan wel die jongens in aanmerking
die al enkele jaren hier werkten en niet wegliepen.
Tijdens de schafttijd gingen de journalist en Regout weer naar het
kosthuis. Daar trof de journalist 118 jongens aan die na het gebed
stampot met een karbonade, stapels bruin brood en een glas bier
kregen. Ook zag hij daar de buigende ‘alleronderdanigst’ Abbé
Santol staan.
De journalist kwam afsluitend tot de conclusie: ‘de jongens
hebben het stoffelijk goed maar de vrijheidsbeneming is en blijft
een feit.’ |