|
Refugié van Hocht (Refugie van Hocht aan de Boschstraat) |
Voormalige Refugié van Hocht, Voorgeschiedenis: Oorspronkelijk lag ‘het Hochter Huys’ aan de Spilstraat, de oprichtingsdatum, zowel het moment van verhuizing naar de Boschstraat zijn onbekend. We vinden het huis voor het eerst vermeld in een schepenbrief uit 1325, op 7 december 1325 droeg Ida, weduwe van Thomas Duemmelken, en haar zoon Henricus een jaarlijkse erfrente van zeventien soldi min een parisiensis en acht kapoenen over aan Henricus de Hertentaels scholaster (leraar of hoofd) van de Sint Servaaskerk. Een deel van het bedrag werd gebeurd uit ‘een huis toebehorende aan die van Hocht’. Op 7 juli 1438 benoemde de magistraat van Maastricht Jan Homme en zijn vrouw tot oppassers van het gasthuis van Sint Catharina, onder dezelfde voorwaarden als die eerder met een zekere Francke voor het Hochter Huys waren afgesproken. In een cijnsboek uit 1472 staat verder nog vermeld dat het ‘Hochter Huys op de Houtmert’ drie f. cijns verschuldigd was aan de pitantie (een extraatje, meestal in de vorm van voedsel dat op speciale dagen aan de kloosterlingen werd uitgereikt) van Hocht. Deze pitanties werden betaald met (leke)rente, of met opbrengst van gronden. Ook in de 16e eeuw komt de refugié van Hocht een aantal malen voor in de analen van de stad. Vrijwel steeds gaat het over verbouwingen of uitbreiding van het goed. De eerste melding dateert van 1531, toen abdis Alide Waltgraeff de Courtis de stedelijke raad om toestemming verzocht om de gevel van haar huis “op den holtmerkt’ vier of vijf vingers naar voren te verplaatsen. Nadat de magistraat een onderzoek had laten instellen en had geconstateerd dat zulks noch voor de buren, noch voor voorbijgangers hinder zou opleveren, kreeg zij op 21 maart 1531 groen licht. Eind februari 1554 stuurde de magistraat zijn ‘werckmeesteren’ opnieuw naar de Boschstraat. Abdis Anna van Mombeek wilde het steegje, dat achter het erf van de refugié in de richting van de Raamstraat liep, graag bij haar goed betrekken. De deskundigen concludeerden dat het hier om ‘eyn ydel rouwe’ ging, een nutteloos straatje van amper drie voet breed, dat door vrijwel niemand werd gebruikt. De raad besliste dat alleen de dames van Hocht nog door het steegje mochten gaan voor een vergoeding van tien Brabantse guldens. Eind september 1554 werd het officiële besluit bij de abdis bezorgd, vervat in een perkamenten oorkonde. Voortaan konden de zusters wanneer zij in Maastricht verbleven, zich onbekommerd en onbespied aan hun dagelijkse taken wijden. In de zomer van 1579 werd de stad zwaar gestraft omdat zij zich bij de Nederlandse Opstand wilde aansluiten en weigerde de poorten te openen voor de tropen van de Spaanse hertog van Parma. Op 29 juni 1579 overrompelde ze de wacht van de Brusselsepoort via onderaardse gangen. Drie dagen lang trokken zij plunderend en moordend door de straten. Bijna 1800 Maastrichtse soldaten en burgers kwamen om het leven en tal van huizen ging in vlammen op. Het refugiéhuis aan de Boschstraat bleef niet gespaard. De paus Sixtus V was slechts bereid tot een lening, via zijn vertegenwoordiger in Luik kreeg abdis Francisca van Mombeeck 1500 gouden schillingen, maar hij moest wel een oogje in het zeil houden Norbert, de abt van Cambron en commissaris van de abdij van Hocht, stelde 3000 frank beschikbaar en de nuntius in Keulen beloofde een aflaat aan al diegenen die bereid waren de dames van Hocht financieel bij te staan. Pas in 1590 had abdis Van Mombeeck voldoende geld bij elkaar gebedeld om het refugiehuis in Maastricht te laten herstellen. Trots op wat ze had bereikt, liet ze een gedenksteen in de achtergevel plaatsen met de tekst: HhoChtanae saCrae MonbeCa antlstlta CaVLae strVXI, tV strVCtls Vtere posterltas oftewel ik Mombeeck, overste van de gewijde Hochter schaapstal, heb dit gebouwd. Gij nageslacht gebruik het gebouwde.De tekst werd aan beide zij geflankeerd door een wapenschild. Links het wapen van abdis Francisca van Mombeeck, rechts dat van haar moeder Adrienne van Corswarem. In 1652, dertig jaar nadat Maastricht weer in handen kwam van de Republiek, werd het refugiéhuis opnieuw verbouwd en hersteld. Dit keer onder leiding van abdis Maria van Hulsberg-Schaloen. Ook zij liet een herinnering in de achtergevel aanbrengen, twee gedenkstenen, waarvan de bovenste het wapen van de familie Van Hulsberg-Schaloen draagt en de onderste de tekst: Coelestl p(a)t(re) oMnlpotens protega(t) a(eDes) D(omin)a Maria de hulsbe(rgh) Dicta schaloen ab(batiss)a in ho(cht) oftewel Almachtige Vader, bescherm met R(everend)a uw hemelse hulp dit huis. De Eerwaarde Vrouwe Maria van Hulsberg genaamd Schaloen, abdis van Hocht. Bovenste steen Wapen abdis van Mombeeck-Corswarem, via de site van Maastrichtse Gevelstenen Onderste steen Wapen abdis van Hulsbergh-Schaloen, via de site van Maastrichtse Gevelstenen |
|
Omdat de refugié van Hocht het grootste gedeelte van het jaar leeg stond en de onderhoudskosten steeds weer hoofdbrekens kostten, namen de zusters al vroeg het besluit hun Maastrichtse vestiging te verhuren. De eerste net naam bekende huurder was een zekere Henrick, die kreeg in 1580 toestemming om een nieuwe zolder boven het voorhuis aan te leggen. Henrick had waarschijnlijk tijdens de Spaanse belegering in het gebouw geschuild en de eerste herstellingen verricht vóór de omvangrijke restauratie in 1590. Begin 18e eeuw lieten de militaire bevelhebbers hun oog op het huis vallen. Het garnizoen legde flink beslag op de beschikbare ruimte voor de officieren. Abdis marie Ursule de Minckwitz maakte van de gelegenheid gebruik de refugié in twee delen te splitsen. Het linkerdeel werd op 28 oktober 1704 voor zes jaar verhuurd aan Jean Baptist Proenen, met uitzondering van een aantal kamers dat gereserveerd bleef voor de zusters van Hocht. De oud-schepen en lid van de gezworen raad van Maastricht, moest er elk jaar driehonderd gulden voor neertellen. Het rechterdeel, met de helft van de moestuin en de daarbij behorende stallen en schuren, werd op 30 november 1704 voor zes jaar verhuurd aan Henry de Caris, kolonel van een nieuw regiment te voet van Luiker Walen in het Staatse leger. De Caris moest jaarlijks vijfhonderd gulden betalen, maar zag van de overeenkomst af toen een muur van de paardenstal omviel. Begin 1pril 1705 droeg hij zijn huurrechten over aan brigadier Henrick Frederick Pauwel de Rammingen, die er drie weken later met zijn vrouw en kinderen introk. In januari 1708 verkocht abdis De minckwitz het rechterdeel van het gebouw te verkopen om de aankoop te financieren van de heerlijkheid Neerharen. De nieuwe eigenaar werd de Maastrichtse brouwer Gillis Streignaerts, voor 13.850 gulden. Het linker gedeelte bleef tot de verbeurt verklaring door de Fransen in 1797 verhuurd. De huurders kwamen en gingen, maar één ding hadden ze allemaal gemeen en dat was dat ze stuk voor stuk van goeden huize kwamen. Al bleek dat niet altijd garant te staan voor betrouwbaarheid, in 1713 liet abdis de Minckwitz Jean Baptist Proenen wegens wanbetaling uit de refugié verwijderen. Deze had een huurschuld opgebouwd van meer dan 800 gulden. Op 7 oktober reisde Proenen met een koffer vol zilverwerk naar Hocht, in de hoop om zijn schuld af te lossen. Daniel Janssen de zoldermeester van de Hocht werd met de verkoop belast, pas na drie jaar vond hij een zilversmid die bereid was om de spullen af te nemen voor een bedrag van 527 gulden en vijf stuivers. Het restant van zijn schuld kocht Proenen af met drie gouden ringen. In 1731 werd de huur opgezegd via een notarieel bevel aan Kapitein Hubert Dieudonné, hij bewoonde de refugié sinds januari 1720. De reden blijft onbekend, maar niet ondenkbaar is dat hij zich op enigerlei wijze had misdragen. Vanaf dat moment werd alleen nog verhuurd aan burgers. | |
Sinds 1788 werd het refugiéhuis verhuurd aan de douairière Van Hirsel van Wolflinguen, geboren barones Van Schwartzenberg en Hohenlandsberg. Toen de Franse troepen Maastricht in 1793 omsingelde zaten vijfhonderd Franse priesters die gevlucht waren voor de Franse revolutie in de val. Over één van de priesters had de toenmalige abdis van Hocht Marie Louise de Donckier de Doncel zich ontfermd en hem ondergebracht in het refugiéhuis. Toen de Fransen op 24 februari met hun kanonnen het vuur op de stad openden, zaten de barones en de Franse priester waarschijnlijk weggedoken in de kelder. Hun beproeving duurde een week. Op 1 maart werden de Franse door de Oostenrijkers verslagen en de belegeraars bliezen de aftocht. 840 Woningen waren geheel of gedeeltelijk verwoest. Het refugiéhuis had ‘alleen’ schade aan vensters en ruiten. Op 30 maart kon de barones haar woning weer betrekken. Haar nieuw huurcontract diende de barones meer plaats te maken en zo nodig het huis te verlaten voor het geval als de zusters abdij van Hocht moesten verlaten. In 1894 keerde de Franssen terug in moest de barones de kelder opnieuw opzoeken in de eerste weken van September hoe opperbevelhebber Kléber en zijn 37.000 man de stad hermetisch afsloot. Na er drie maal tevergeefs eis tot overgave kreeg Maastricht in de nacht van 31 oktober op 1 november de zwaarste bombardement ooit. De kanonnen waren vooral gericht op de kloosters die veelal gebruikt werden als depots en als munitieopslagplaatsen. De buurt rond de Boschstraat met de vele militaire complexen was één van de hoofddoelen. Op 3 november bood de burgerij de overgave van de stad aan. Het herstel van het refugié van Hocht van de daken, ruiten en metselwerk zou later zo’n 1.700 gulden kosten. Barones Van Hirsel heeft dat niet meer afgewacht. Begin 1795 verliet zij de refugié voorgoed. Dat was de laatste huurster van de dames van Hocht. Door de lege staatskas van Frankrijk werden vrijwel alle kerkelijke goederen genationaliseerd. In Nedermaas het Franse departement waarvan Maastricht de hoofdstad was, kwamen naar schatting dertigduizend hectaren aan nationale goederen onder de hamer. Één ervan was de abdij van Hocht, In 1796 werden de kloosterzusters uit Hocht verdreven en op 12 april 1797 werd de abdij bij opbod verkocht aan een zekere Kaison uit Verviers. Hij liet vrijwel de hele abdij afbreken op de voormalige abdissenkwartier na waar hij zijn hele leven bleef wonen. |
|
|
|
Dit was de oorzaak dat het Maastrichtse refugiéhuis in de verkoop ging. Op 15 september 1798 werd de bekendmaking van de veiling in de stad aangeplakt, liefhebbers hadden tien dagen om zich te melden. De openingsprijs die door de Franse bestuurders was vastgesteld op zes keer de geschatte jaarlijkse huuropbrengst een bedrag van zesduizend francs. Een schijntje, zo bleek. Want toen het gebouw op 4 oktober 1798 werd afgehamerd, stond de teller op 175.500 francs. Nieuwe eigenaar werd de Maastrichtenaar Jan Lodewick Hupkens. Op 11 augustus vervoegden Maria Anna Luisa Hupkens, en haar man Jan Baptiste Fridel en juffrouw Maria Antoinetta Josephina Hupkens zich ten kantore van Notaris De Filze aan de Capucijnenstraat. Als wettige erfgenamen gaven ze de notaris de opdracht om de verkoop van de voormalige refugié van Hocht in te leiden. Dr. Joseph Bosch heel en vroedmeester in het gloednieuwe ziekenhuis Calvariënberg had zijn oog laten vallen op het statige huis in de Boschstraat en telde een bedrag van 2.217,25 neer, één derde van de totale koopsom van 6.651,75 gulden, met de belofte om de rest te voldoen vóór de tweede dinsdag van april 1825. In 1845 vertrok het echtpaar met schulden naar Brussel, toen zijn echtgenote plotseling overleed zat er niets anders op dan zijn bezittingen te verkopen. De openbare veiling van Bosch meest waardevol bezit, zijn woonhuis aan de Boschstraat, vond plaats op 26 maart 1850. Het pand werd op dat moment bewoond door een generaal in het Nederlandse leger, Serraris, deze had het pand tot medio april gehuurd. Het huis werd uiteindelijk verkocht voor 11.050 gulden aan Frederik Dionisius Sanders, namens en in opdracht van Petrus Regout. De ‘pottenkoning’ had een nieuwe parel toegevoegd aan zijn omvangrijke bezittingen. Op 7 september 1850 bereikte Petrus Regout een akkoord met Jacobus Hubertus Reyniers, op dat moment huurder en eigenaar van het buurpand op huisnummer 71, waarbij deze hem toestond ‘om over de poort van zijn eigendom, grenzende aan de poort van den heer comparant ter eene zijde, een balcon te plaatsen’. Het balkon voorzien van kunstig smeedwerk, herstelde voor het oog de eenheid van de beide panden, die bij de splitsing van de refugié in 1708 verloren was gegaan. Twee maanden later liet Petrus Regout aan de achterkant een scheidsmuur tussen de panden optrekken, waarbij hij zich verantwoordelijk stelde voor eventuele schade die, ‘door het laat in het seizoen opmetselen van den muur mogt gebeuren’. De aanleg van een stenen stoep aan de straatkant, voor zien van twee gaskandelabers’, stuitte onverwacht op problemen. Tijdens de uitvoering had een deskundige Regout aangeraden de stoep minder breed te maken en de kandelabers meer naar voren te plaatsen, ‘hetgeen beter met de overige bouworde van het huis zoude overeenstemmen’. De gemeentelijke controleur zag dit als een inbreuk op de bouwvergunning, waarop Regout in oktober 1851 voor de rechter werd gedaagd. Dit liep echter af met een sisser en de stoep bleef zoals hij was. Regout en het gemeentebestuur waren geen vrienden, Regout vroeg een vergunning aan om het pand te voorzien van een ijzeren traliehek rond de stoep om de hinder van ‘een menigte kinderen’ tegen te gaan, en een paar maanden later een vergunning om een waterleiding van zijn fabriek naar zijn pand Refugié van Hocht. Het duurde drie jaar voor burgemeester en wethouders op beide verzoeken negatief reageerden. Regout moest bovendien zijn glazen gasleiding naar het refugiéhuis verwijderen. Omdat de vergunning was afgekeurd en ‘omdat die baldadige kinderen ’s avonds en ’s nachts door allerlei bijeenkomsten die op dien stoep voor het huis plaats hebben, het bijna onmogelijk is om gerust te wonen’. Zijn zonen hadden om die reden het pand verlaten, waarna pa Regout het gebouw had laten vertimmeren tot twaalf huurappartementen. Elk appartement bestond uit vier tot acht vertrekken en beschikte over een kelder, een zolder en een eigen ingang. Van de oude zolders was een tweede verdieping gemaakt en er werd een nieuwe zolderverdieping toegevoegd. Buurman Reyniers kon natuurlijk niet achterblijven. In 1866 kreeg de koopman vergunning de gevel van pand op huisnummer 73, dat net als 71 al langere tijd in zijn bezit was te verbouwen en te verhogen. Hij koos voor een gepleisterde lijstgevel, versierd met diamantkop-hoekblokken en raamhekjes. De gevel is tot op de dag van vandaag onveranderd gebleven. Medio 1875 machtigde Regout zijn echtgenote Aldegonda Hoeberechts het pand te verkopen. Op 22 januari 1876 werd de Refugie verkocht aan Clara Fey en haar Duitse zusters van het Arme Kind Jezus via de door haar gemachtigde Akense koopman Heinrich Oster in het kantoor van notaris Brouwers in Gronsveld, het pand werd verkocht voor exact veertigduizend gulden. De akte omschreef het goed als: ‘Een huis met poort, koetshuis, stallen, plaats, tuin en verdere aanhorigheden, gelegen op de Boschstraat, stad en Gemeente Maastricht, groot tezamen zestien aren en vijftien centiaren’. Oster haalde 15.500 gulden uit zijn aktetas, de rest van het aankoopbedrag werd in drie jaar afbetaald. De zusters van het Arme Kindje Jezus opende er een kweekschool en pensionaat, op 11 maart 1877 werd het Refugiehuis ingewijd door pastoor Sijben. Ruim een maand later arriveerden de eerste vijftig pensionaires uit Neuss, samen met de onderwijzeressen en een vracht aan boeken en schriften. Vrijwilligster Juffrouw Connerman werd voorlopig benoemd tot hoofd van het schooltje want de Nederlandse wet vereiste dat minstens één lid van de staf beschikte over de hoofdakte lager onderwijs. Het aantal pensionaires nam in snel tempo toe. Huize Boschstraat werd al snel te klein, nauwelijks een jaar na de opening opende de zusters een dependance in huize Maassenburg, een leegstaand buitenverblijf aan de voet van de St.Pietersberg. In januari 1883 melde zich buurman Edouard de Beaumont zich aan de poort. De bedden en wapenfabrikant gebruikten zijn pand aan de Boschstraat 71 en 73 niet meer, Moeder Brigitta en haar dames mochten de beide panden huren. In de zomermaanden mochten de dames ook gebruik maken van zijn landhuis ‘Paviljoen de Hocht dat op een uur gaans van Maastricht gelegen was’. In 1899 werden de huizen aan de Boschstraat 71 en 73, en alle daarbij horende magazijnen en loodsen door weduwe De Beaumont verkocht aan de Akense holdingmaatschappij (die de zusters voor het beheer van hun tehuizen hadden opgericht) voor een bedrag van zesenveertigduizend gulden, te voldoen in acht dagen. In 1899 werden de huizen op 71 en 73 vertimmert tot klaslokalen. De oorlogsjaren gingen vrijwel geruisloos voorbij aan de zusters op de Boschstraat. De Duitse bezetters liet de scholen ongemoeid en het leven ging er zijn gewone gang. Op 18 augustus 1944 hadden Amerikaanse vliegeniers geprobeerd om de spoorbrug over de Maas te bombarderen, ze misten hun doelwit op een haar na, maar troffen de volkswijkjes op de beide oevers het ‘Quartier Amelie’(’t krejjedörrep) en het ‘Roed dörrep’. Er vielen 109 doden en meer dan 1500 mensen waren in één klap dakloos. Een deel van de getroffenen werd naar de schoolgebouwen aan de Boschstraat gedirigeerd waar ze werden opgevangen door de zusters die iedereen voorzagen van een kop warme soep en een opbeurend woord. De laatste daklozen vertrokken op 22 december van dat jaar. Hun plaats werd ingenomen door 125 man koninklijke Stootroepen die weer plaats maakte voor Amerikaanse politiemannen. Op 8 januari 1945 konden de lessen weer woorden hervat. Huizen Boschstraat begon na de Tweede Wereldoorlog aan een tweede leven. Door de leegloop van de jaren 1930 had een gevoelig verlies van inkomsten tot gevolg en de zusters konden het onderhoud van de gebouwen niet veel langer dragen. In 1960 verlieten steeds meer mensen hun verkrotte huisjes in de Boschstraat voor een ruimere onderkomen in de buitenwijken. Achter het complex van de zusters aan de Boschstraat werd al volop gesloopt. De zusters zagen het aantal aanmeldingen drastisch teruglopen en in 1975 werden de huizen aan de Boschstraat 73 en de kapel achter de Boschstraat 71 verhuurd aan het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (Op 1 juli 2008 verhuisde het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (SHCL) van de Boschstraat 73 naar de Sint-Pieterstraat 7 om daar te gaan samenwonen met het Regionaal Historisch Centrum). Op 19 december 1974 werd na het vertrek van de KLOS Clara Fey naar een nieuw schoolgebouw de leegstaande schoolgebouwen verkocht aan de gemeente Maastricht, bijna drie jaar later, in september 1977, werd met de afbraak ervan begonnen. Huize Boschstraat, gereduceerd tot een klein kloostergemeenschap in de oude refugié van Hocht, wist het bestaan nog enkele jaren te rekken. In 1976 hadden de zusters nog stilletjes het honderdjarig bestaan van het huid gevierd. Vijf jaar later in 1981 verkochten zij het pand aan het Leger Des Heils en vertrokken de laatste zuster naar kloosterhuizen elders in Limburg en Nederland. In 2016 is het pand verkocht aan een Belgische investeringsmaatschappij voor 2 miljoen euro, in het najaar van 2017 zal hier een Hotel openen dat speciaal gericht is op LHBT’s (Lesbiennes – Homo’s – Bi’s en Transgenders) Het voormalige klooster wordt eerst grondig gerestaureerd, voordat het hotel in het najaar van 2017 zijn deuren kan openen. In het grote pand moeten zo’n vijftig tot zestig ruime kamers worden gerealiseerd. Verder zal het hotel voorzien worden van een restaurant. |
|
|
Enkele detailopnames van Huis op de Hocht aan de Boschstraat 69 - 71 en 73, gemaakt door John Kerkhofs |
De bijzonderheden in jaartallen van huisnummer 69 - 71 en 73 op een rij:
|
|
Bron: Boekje Maastrichts Silhouet nr 71 Rondom Boschstraat, Historisch Encyclopedie Maastricht, Website: Kerkgebouwen, Rijksmonumenten, Wikipedia. Foto's: John Kerkhofs en RCE |